115
11 FEBRUARI 1971
moeilijkheid. Ik zei al dat wethouder Broeders met bult en gat op stap
kan gaan, maar ik geloof dat ik, de algemene beschouwingen gehoord
hebbend, op stap moet gaan met puinhopen, vuilnisbelten, gaten in de
binnenstad, noodsituaties en een stuk vrijblijvendheid. Dat is op zich
al triest, maar het wordt ook nog onverstaanbaar als ik de heer Van
der Werff, die tijdens deze begrotingsbehandeling althans verbaal nogal
moeilijk over schijnt te komen, hoor praten over de juggernaut van
het verkeer. Dat is voor mij niet alleen triest, ik snap het dan ook niet
meer.
Ik wil thans de volgende punten aan de orde stellen: ten eerste
de democratisering en de inspraak op het vlak van de ruimtelijke orde
ning in onze eigen leefsituatie, ten tweede een aantal kanttekeningen
over de milieubeheersing, op de derde plaats een aantal opmerkingen over
de binnenstadsituatie, op de vierde plaats een en ander over Princenhage,
op de vijfde plaats een en ander over de Haagse Beemden en tenslotte iets
over de Bredase woonproblematiek.
Als ik mag aansluiten bij wat u, mijnheer de voorzitter, in uw
algemene beschouwing hebt gezegd over inspraak en democratisering,
wil ik niet in herhalingen treden, maar wil ik proberen het meer toe
te spitsen op de concrete zaken die in Breda aan de orde zijn. Aller
wegen vraagt men om inspraak en om meepraten door de burgerij. Ik
vind het een volkomen terechte opmerking als mevrouw Van Nes in
haar algemene beschouwing zegt dat het inschakelen van de burgerij
en het luisteren naar de burgerij per se niet vrijblijvend mag gebeuren.
U zult bemerkt hebben dat het college oor en oog wenst te lenen aan
een ieder die het niet eens is met zijn bestaande situatie of die wil
meepraten over een nieuwe of te groeien situatie. Ik wil onderschrij
ven dat die vrijblijvendheid zou kunnen leiden tot hypocrisie als op
bepaalde momenten deze gesprekken en het bezien van situaties niet
leiden tot een concretisering van zaken die een oplossing bieden voor de
noden van deze tijd. Dit betekent ook het meepraten in bestemmingsplan
nen, in uitbreidingsplannen. In dit verband heeft de heer Van Loon de
vraag gesteld of het geen goede zaak zou zijn als bestemmingsplannen
in de toekomst niet vóór de tervisielegging bij de raad terechtkwamen.
Ik geloof dat dit college verder wil gaan. Ik meen dat wij er, bij alle
respect dat dit college en een ieder voor de raad moet hebben, niet
zijn als wij alleen de raad voor de tervisielegging op de hoogte brengen
van bestaande bestemmingsplannen. Wij moeten en willen zoeken naar
procedures waardoor bij het ontstaan van bestemmingsplannen en uit
breidingsplannen belanghebbenden als architecten, beleggers en wo
ningbouwverenigingen maar ook de burgerij mee kunnen praten bij de
totstandkoming van wat er moet gebeuren. Uw raad en ook anderen
zullen de mogelijkheid moeten hebben om gaandeweg in de procedure
mee te praten, alternatieven te beoordelen en uiteindelijk tot de situ
atie te geraken dat uw raad en belanghebbenden niet alleen betrokken
worden bij panklaar gemaakte voorstellen waarbij u door het onzicht
bare gebeuren dat intern plaatsvindt niet meer de mogelijkheid hebt
daarin wijzigingen te brengen. Ik kan u verzekeren dat wij ten aan
zien van zaken die zullen gaan groeien deze procedure zullen gaan
volgen; uiteraard kan ik dit niet toezeggen ten aanzien van zaken die
in het verleden al op gang zijn gebracht; daar zal de oplossing in het
midden komen te liggen. Wij zijn bezig met een stuk van die proce
dure, een procedure die ook door de heer Crul is aangeroerd, die zei:
wij vinden het niet erg als bepaalde zaken meer tijd gaan kosten, wij
vinden het niet erg als er in alle procedures een inspraakmogelijkheid