1172
18 OKTOBER 1971
Bredase grondprijzen heeft kunnen declareren en dan nog eens de
funderingsreduktieregeling over de kleinere prijzen gaat toepassen
-- zal zeggen dat het achteraf bezien een onjuiste zaak is geweest,
zoals het op dat moment gegaan is. Dat was mijn bedoeling, mijn
heer de Voorzitter.
Wethouder BROEDERS: Ook ik heb slechts een korte opmerking,
mijnheer de Voorzitter. Met de heer van Os ben ik het gewoon
eens wanneer hij over koele en nuchtere signalering spreekt, zowel
ten aanzien van de accountant als van de raad. Mijn verbazing gold
slechts het feit, dat de heer van Os eigenlijk wees op de raadsafde-
ling voor financien, waarin hij het te kort schieten aan informatie
constateert en dan overgaat naar de vraag wat er zou gebeuren wan
neer de raad de rekening zou laten liggen. Ik meen dat die informatie
niet onvoldoende is geweest en ook duidelijk was, waarbij artikel 151
zelfs bij de raad niet in het geding kan zijn naar mijn mening. Ik
dacht daarom dat dit onderdeel ter ondersteuning van het betoog van
de heer van Os gewoon niet wees op een onzerzijds te kort schieten
in het geven van informatie. Daarbij kan ik aanvoeren dat de raads
leden de wet ook hebben en kunnen lezen, maar dat zou een flauwe
opmerking zijn. In de afdeling hebben wij gewoon op de bestaande
vragen heel duidelijk gezegd wat de bedoeling was. Wanneer de heer
van Os andere voorbeelden zou hebben -- hij heeft ze echter niet
genoemd -- dan weet ik niet of de verwondering die ik in eerste
instantie uitte moet handhaven. Verder hoef ik mijns inziens niet
in te gaan op de gemaakte opmerkingen, mijnheer de Voorzitter.
De VOORZITTER: Dames en heren. Hoogstwaarschijnlijk is dit
een laatste woord over deze kwestie van mijn kant. De zin over
de toezegging staat in het verslag van de afdeling voor financiën.
Dat wil ik eerst als juist constateren. Ik blijf erbij dat het een volstrekt
overbodige toezegging van de kant van het college genoemd moet
worden. Wanneer men dit correct vindt, dat van het college een
dergelijke mededeling zou komen, dan is dat te verwezenlijken.
Ik voel mij echter meer thuis bij de opmerking van de heer van
Graafeiland en ik geloof ook dat daarmee de kwestie tot zijn juiste
proporties is teruggebracht. Wanneer die toezegging geen betrekking
heeft op de normale gang van zaken -- en als ik u wel heb verstaan
heeft u dat bedoeld te zeggen, mijnheer van Graafeiland -- maar
zuiver toegespitst is op de toepassing van de funderingsreduktieregeling,
dan lijkt het mij een correcte uitdrukking en juiste formulering, ook
van de afdeling financiën.
Tenslotte zou ik van mijn kant nog even aan de heer van Banning
willen zeggen, dat zeker nooit bewust een verkeerde weg is ingeslagen.
Dit dateert al vanaf 1968. Ik geloof dat u met de hele raad daarvan
overtuigd zou moeten zijn.
De VOORZITTER: Dames en heren. Ik stel u voor de diskussies
over dit agendapunt te besluiten en tot voorlopige vaststelling van
agendapunt 35 over te gaan. Wanneer u daarmee instemt dan blijft
nog het artikel 257, tweede lid, van toepassing. Daaruit blijkt dat
het college van burgemeester en wethouders wel bij de beraadsla
gingen aanwezig mag zijn, maar dat het zich onthoudt van mede
stemmen over het besluit. Als wij in dat licht dit besluit zien dan
zijn wij mijns inziens tot een juiste oplossing gekomen.