11 FEBRUARI 1971
116
is waarbij die tijd een factor is die op een bepaald moment in het voor
deel van de besluitvorming kan werken. Ik vind dit ook terug in een
advies van de raad van advies voor ruimtelijke ordening, die het heeft
over inspraak bij de bepaling van nationale bestemmingen. Als wij dit
projecteren op onze plaatselijke situatie, ga ik mee als men hier consta
teert dat het gevolg van de oude procedure is dat de bevolking het ge
voel krijgt met voldongen feiten te worden geconfronteerd. Deze gang
van zaken kan slechts worden doorbroken door de openbaarheid naar
een vroeger stadium te verschuiven, een stadium waarin nog een keu
zemogelijkheid bestaat, zo is er gezegd. Bedoelde raad van advies
heeft de indruk dat de eventuele vertragende werking die de introduc
tie van het nieuwe element van de openbare discussie en inspraak voor
de onderhavige besluitvorming meebrengt, minder groot behoeft te zijn
dan soms wordt aangenomen. Dit college is het hiermee eens. Zo heb
ben wij ten aanzien van de binnenstadsreconstructie gesprekken gevoerd
met geïnteresseerden, niet alleen een aantal aannemers, maar ook bij
voorbeeld het comité Behoud Binnenstad, de contactcommissie midden
stand - grootwinkelbedrijf, de afdeling Breda van de B. N. A.het ar-
chiteam werkgroep Boschstraat creating team, de werkgroep huisves
ting Breda. Hiermee zijn wij er nog niet; wij zijn alleen op weg te
zoeken naar die contactpunten in Breda waarvan men kan zeggen dat
zij een deel van Breda vertegenwoordigen, belanghebbend zijn en in
geschakeld moeten worden. Ik zeg u eerlijk dat wij met genoemde
groepen nog niet verder zijn dan de informatieve fase.
Probleem bij dit alles is dat men wel kan informeren, maar dat
de vraag is hoe men de respons op die informatie opvangt. Ik wil eer
lijk bekennen dat het college op dit moment nog niet duidelijk de me
thodiek weet aan te geven waarop de respons moet worden opgevangen en
terecht moet komen in hetgeen gerealiseerd moet worden. Anderzijds
meen ik dat wij bij al deze vraagstukken zitten op de rand van wat er
naar mijn smaak moet komen en wat door het college wordt toegezegd:
de stedebouwkundige adviesraad.' Voorstellen dienaangaande zullen u
op middelkorte termijn bereiken. Ik zeg "op middelkorte termijn" omdat
ik geloof dat het college, wanneer het u terzake voorstellen doet, tege
lijkertijd in het kader van het huidige tijdsbeeld moet aangeven op
welke democratische wijze deze stedebouwkundige adviesraad gestal
te moet en zal kunnen Inrijgen.
Spreekt de heer Van der Werff over verbeeldingskracht t. a.v.
stedebouwkundige plannen en van woningbouw, dan meen ik dat wij
daarmee in dezelfde lijn van democratisering en inspraak zitten. Het
college onderschrijft dat die verbeeldingskracht aanwezig moet zijn.
Het college vraagt de heer Van der Werff of hij het ermee eens is dat
voor die verbeeldingskracht een aantal beperkende elementen aanwezig
is, beperkende elementen van rijksnormeringen, van grondprijs en van
subsidieregelingen. Aan de andere kant streeft het college ernaar om
juist in teamverband - ik noem u bijvoorbeeld het uitbreidingsplan
Princenhage west - te komen tot die zo noodzakelijke verbeeldings
kracht en variatie in bouw van wijken en buurten.
De heer Van der Werff heeft voorts iets gezegd over - ik hoop
dat hij het niet erg vindt dat ik daar niet lang bij stilsta - het probleem
Dr. Struyckenstraat en de manier waarop daar de informatie tot stand
gekomen is. Ik wil de opmerkingen dienaangaande liever bewaren tot
de volgende raadsvergadering, waarin naar ik aanneem met de raad in
discussie wordt getreden over de reconstructie van de Dr. Struyckenstraat