1185
18 OKTOBER 1971
De heer CRUL: De heer Kroon heeft al gewezen op het feit
dat uw initiatief namens de regio in de zaak van de vervuiling
van de Donge en de Rode Vaart weer opnieuw heeft bewezen
dat wij in West-Brabant niet zonder samenwerking kunnen. In uw
mededeling staat, dat die ontwikkeling niet geforceerd moet wor
den en ik geloof dat ook de heer Dees hierop is ingegaan. Ik ben
nog niet zo zeker, dat wij die weg niet in zullen slaan, wanneer
wij gezamenlijk in West-Brabant dat overleg en die samenwerking
niet tot stand kunnen brengen. Wij zouden het jammer vinden voor
Breda en voor verschillende steden in West-Brabant.
Het valt mij op dat van verschillende kanten bij het spreken
over gewestvorming, naar voren wordt gebracht, dat deze zaak wordt
vertraagd door bepaalde bestuurders, die het plaatselijk belang voor
op stellen. De heer Dees heeft daarop ook al gewezen. Aan onze
afvaardiging naar de regio zou ik daarom in overweging willen ge
ven naar deze uitspraken nu eens een onderzoek te willen instellen.
Is het nu werkelijk waar, dat die vertraging bewust door bepaalde
bestuurders tot stand gebracht wordt? Wellicht kan zo'n onderzoek
ons dan een nieuwe start geven om tot een oplossing van de zaak
te komen.
De mededeling van het college maakt zelf verder een nogal ge
laten indruk. Misschien is ook daarvan de bedoeling geweest dit zo
te laten zijn. Bij nadere bestudering vind ik echter toch wel --en
ook de heren Severens en Dees hebben erop gewezen -- dat de
opmerking over de pogingen die zullen worden aangewend om tot
een nauwkeurige analyse te komen van West-Brabant's belang een
positief punt in deze mededeling genoemd mag worden. Ik geloof
wel dat reeds alle zaken, die gezamenlijk opgelost moeten worden,
doorgesproken zijn. Deze analyse kan toch niet anders dan opnieuw
op een niet mis te verstane wijze de noodzaak van die samenwer
king aangeven. In het belang van dit punt uit uw mededeling zou
ik graag vernemen of over die analyse meer informatie te geven is.
Zijn er bijvoorbeeld reeds concrete afspraken gemaakt en hoe dacht
men het in de toekomst te realiseren?
De heer Geene heeft al gezegd, dat uw aanvullende mededeling
over het overleg met Etten-Leur geen misverstand meer laat bestaan
over de vraag hoe wij over de uitnodiging van Etten-Leur voor een
gezamenlijke bijeenkomst denken. De heer Kroon heeft ook al gezegd
dat de vertegenwoordigers in het raadsledenoverleg straks die ontmoe
ting namens ons dienen te gaan regelen. Daarmee is de PAK-
fractie het volkomen eens. Ik zou hierbij echter nog een kant
tekening willen maken. Ik meen dat Etten-Leur als gastheer ver
der de regeling van de ontmoeting zal moeten hebben, maar dat
wij vanuit deze raad onze voorkeur moeten uitspreken voor de uit
nodiging van de genoemde raadsleden mèt de leden en plaatsver
vangende leden van onze afvaardiging naar de regio. Als PAK-
fractie zouden wij er dan bovendien de voorkeur aan geven, dat
die vergaderingen in het openbaar gehouden gaan worden.
De PAK-fractie ziet bovendien ook nog wel openingen voor een
gesprek met Oosterhout. Met betrekking tot de deelname van Etten-
Leur en Oosterhout aan de regio heeft u, mijnheer de voorzitter,
eens een mededeling gedaan dat u wellicht kansen zag voor een
geclausuleerde deelname in het regioberaad. Zijn er op dit punt
van uw kant nog mededelingen te verwachten of zal het initiatief
daartoe overgenomen worden door de regio? De PAK-fractie meent