117 11 FEBRUARI 1971 en de bijkomende informatie. De heer VAN DER WERFF: Ik sprak niet alleen over die straat en de herstructurering, maar hanteerde dit als voorbeeld van een lijdens geschiedenis. De VOORZITTER: U behoeft nu nog niet te reageren, hè? Wethouder VAN DUN: Neen, dat zal ik maar niet doen. De heer VAN DER WERFF: Dat beschouw ik als instemming. Wethouder VAN DUN: Het eerste punt samenvattend meen ik te mogen stellen dat dit college wenst te praten met belanghebbenden en met degenen die geïnteresseerd zijn in de totstandkoming van ste- debouwkundige plannen. Dit college biedt u een aantal methodes aan volgens welke deze inspraak móet kunnen worden gerealiseerd en het college doet een beroep op u om in dezen mee te denken. Een aantal punten die door de fractievoorzitters in hun algeme ne beschouwingen aan de orde zijn gesteld heb ik samengebracht onder het hoofd "algemene zaken". Ik versta daaronder de opmerking van de heer Van Loon over verkoop van woningwetwoningen, de cash and carry-problematiek, de informatie die ik u schuldig ben over de stand van zaken ten aanzien van het verkeersplan, het openbaar vervoer, de commissie verkeer en vervoer en de differentiatie in de grondprijzen. Ik spreek dus eerst over de verkoop van woningwetwoningen. Ik hoop dat u mij toestaat dat ik van de gebruikelijke procedure afwijk en stoutmoedig poog een vraag aan een raadslid te stellen. Ik begrijp het niet helemaal. Als ik de algemene beschouwing van de heer Van Loon lees, dan zegt hij op pagina 14 het volgende: "Terwijl het door wettelijke bepalingen nog steeds wel mogelijk blijkt te zijn, is blijk baar zo langzamerhand iedereen van mening dat verkoop van woningwet woningen aan daarvoor in aanmerking komenden minder gewenst is. Wij zouden wel graag het standpunt van uw college hierover vernemen". Als in de vorige zittingsperiode het vorige college op 11 juli 1969 te kennen geeft dat het de verkoop van woningwetwoningen wil opschorten onder aanvoering van een viertal motieven, op de eerste plaats de jaarlijkse vermindering van het woningwetcontingent - dit is op dit moment mis schien niet meer zo'n sterk motief -, op de tweede plaats het teruglo pen van de doorstroming, een reèel motief, op de derde plaats een steeds grotere afstand tussen de huren van bestaande woningen en die van nieuwbouwwoningen en op de vierde plaats de stimulering van rijkswege van de sanering, en als ik u voorts vertel dat dit college dit standpunt onderschrijft, dan snap ik de vraag van de heer Van Loon niet, daar in de vorige raad met name door de K. V. P. -fractie de pne- dedeling van het college is bestreden. De heer VAN LOON: Ja, maar er is inmiddels een ander college en dèt zal dit moeten bekijken. De heer FROGER: 50 van dezelfde K. V. P. -ers.' Wethouder VAN DUN: Het spijt mij dat ik de heer Van Loon moet teleurstellen met de mededeling dat het nieuwe college het oude

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 117