1193 18 OKTOBER 1971 Wanneer u zich nu afvraagt hoe dit gekoppeld kan worden aan de gewestvorming - wij hebben de regio-ontwikkeling tot nu toe altijd complementair gezien aan dat gewest West-Brabant - dan mag ik u zeggen te mogen verwachten, dat vanuit die regio heel duidelijk die analyse ook op eigen initiatief zal worden gegeven. Vanzelfsprekend functioneert de regioraad nog niet, maar ik zie toch wel uit de stem ming in het jongste verleden van deze zomer in die regio dat dit op gang is gekomen. In een van de eerste vergaderingen van het dagelijks bestuur van de regioraad zullen juist die analyse en de punten die thuis horen op het west-brabants niveau vanuit de regio oonieuw naar de re gio's Bergen op Zoom en Roosendaal worden overgebracht. Zonder dat ik dit op het moment wil forceren - en zeker niet van de kant van Breda alleen - heb ik toch wel enige hoop, dat na verloop van tijd be grip gaat ontstaan voor vraagstukken die een west-brabantse benadering vergen. Het zijn niet alle punten van deze lijst, maar wel een groot aantal zeer belangrijke die daarvoor in aanmerking komen. Velen van u hebben vanavond gesproken over de contacten die wij nu verder zullen hebben met Etten-Leur. Wij hebben die aanvullen de mededeling inderdaad vrij laat gedaan, mijnheer Geene, doch mis schien mag ik daarvoor begrip vragen. Tenslotte is het standpunt, waar mee wij op 12 augustus akkoord zijn gegaan en dat terug te vinden is in de mededeling die toen is behandeld, niet voor tweeërlei uitleg vat baar. De heer Von Schmid kan een duidelijke uiteenzetting van de op vatting van de raad en het college in die mededeling vinden. Toch mag ik misschien bovendien nog als een soort verdediging aanvoeren, dat pas op 17 september volstrekt duidelijk was wat Bergen op Zoom en Roosendaal wilden. De brief van 3 september is naderhand gecorrigeerd en ik wist daarvan. Daarna zijn de contacten gelegd en is de mededeling gedaan, dat wij nog met Etten-Leur hebben gesproken. Nu kan dat contact ge lukkig ook plaatsvinden tussen de raden. Als in de mededeling staat dat er bij de contacten tussen de bei de colleges van b. en w. niet te veel aandrang moet worden uitgeoefend dan is dat gewoon waar. Wij zijn op een dood punt gekomen in onze contacten met de colleges van Etten-Leur zowel als van Oosterhout. Op dit ogenblik komen wij daarmee niet veel verder. Doch als er tus sen de raden die contacten zijn, mogen wij misschien hopen dat men in Etten-Leur en in Oosterhout tot andere gedachten komt. Dat moet ook de bedoeling zijn. Het is natuurlijk toch allemaal enigszins vast geroest en op die manier moeten wij het proberen wel te bereiken. Graag wil ik nog een enkele opmerking over die afvaardiging maken. Uit uw raad heb ik begrepen dat men ermee kan instemmen wanneer niet de voltallige raad, maar afvaardigingen op de uitnodiging zullen ingaan. Verder geloof ik dat het toch verstandig is - daarvoor wil ik graag met u en met de voorzitter van de raad te Etten-Leur overleg plegen - dat een afvaardiging uit de raad wordt gekozen, die los staat van de vertegenwoordiging naar de regio. Dit lijkt mij op het moment de verstandigste weg. Over de openbaarheid van die vergadering zou ik nog willen opmerken, dat ik mij persoonlijk kan voorstellen dat een dergelijke vergadering ook bijgewoond zou kunnen worden door raads leden. De uitnodigende partij is echter Etten-Leur. Wanneer in gemeen overleg bepaald zou worden, dat de eerste bijeenkomst zich zou moeten beperken tot afgevaardigden van de beide raden, zou ik een beroep op u willen doen daarmee in dit stadium akkoord te willen gaan. Daarover zullen wij uiteraard overleg plegen met Etten-Leur. Aan het adres van mijnheer Dees zou ik nog willen zeggen, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1193