1196 18 OKTOBER 1971 over de taak van West-Brabant. Dat "blauwtje" heb ik persoonlijk niet als zodanig aangevoeld en die ontwikkeling moeten wij geloof ik af wachten. Ik doe echter wel de toezegging van mijn kant, dat er van uit die regio ongetwijfeld weer initiatieven zullen worden genomen. Wanneer u zich afvraagt of u ook via andere kanalen initiatieven kunt ontwikkelen - ook de heer Dees sprak over maatschappelijke en poli tieke organisaties - zou ik willen stellen: alles wat die gewestvorming complementair kan bevorderen zal mij lief zijn. De streekcommissies leveren voor mij nog wat moeilijkheden op en ik wil deze graag nog eens bestuderen, mevrouw Van Nes. Uit mijn verleden ken ik ook streekcommissies, maar deze waren duidelijk be doeld om, vóór de totstandkoming van streekplannen, inspraak te ge ven bij het provinciaal bestuur op dit terrein van de ruimtelijke orde ning. Ik heb er vele meegemaakt, die ook zeer effectief werkten. Ik zie echter nog niet hoe zo'n streekcommissie zou kunnen bevorderen dat er regio's ontstaan en uiteindelijk een gewest West-Brabant. Bij alle eigenwijsheid die een reeks van gemeenten nu eenmaal hebben moeten wij, geloof ik, toch uitgaan van de plaatselijke besturen, en liefst in de vorm van de straks door ons afgesproken regio's. Tegen de heer Von Schmid zou ik nog willen zeggen dat ik in mijn hele verhaal de door hem aangehaalde geleidelijkheid wel duide lijk geïllustreerd heb. Op het ogenblik acht ik mij ontslagen van een uiteenzetting over alles wat het standpunt van Breda is, omdat dit ook uitvoerig is terug te vinden. Tenslotte ben ik het met hem eens - maar hiermee herhaal ik een eerdere mededeling - dat wij er verstandig aan zouden doen wanneer wij als een normale afvaardiging van deze raad naar Etten-Leur gaan zonder binding aan de regio-vertegenwoordigers. Over dit laatste pleeg ik straks of een dezer dagen graag met u overleg. Het overleg met Etten-Leur meen ik toch niet te moeten laten plaats vinden vóór de begrotingszitting in deze raad. Met de voorzitter van de raad heb ik overlegd en ik geloof dat wij op een datum moeten mik ken omstreeks sinterklaas of iets eerder. De heer SEVERENS: Ik ben bijzonder dankbaar voor uw uitvoerige beantwoording van de uiteenlopende vragen uit de diverse fracties. Ik zou echter toch nog op enkele punten in uw betoog willen ingaan. Als ik u goed begrepen heb, verwacht u een verdere bouw van het gewest vooral via en vanuit de regio's. Ik heb echter de idee, dat de processen van de regio- en van de gewestvorming duidelijk toch van een uiteenlopend niveau en van een uiteenlopende orde zijn. Vooral in de naaste toekomst zal het gewicht van beide een belangrijke rol gaan spelen. Ik vraag mij dan ook af of het zwaartepunt niet duidelijk verschoven zal worden naar het gewest, vooral als wij de regio- en gewestvorming met name op middel-lange en lange termijn gaan be schouwen. Zelf heb ik het idee dat met name de belangrijkste beleids sectoren in de verre toekomst - en misschien ook al op middel-lange termijn - toch in hoofdzaak alleen maar vanuit een gewestelijk niveau reëel behartigd kunnen worden. Als dat een stelling is, die ik ook een beetje proef uit uw opmerking, dat de huidige regionale vraagstukken straks misschien beter op gewestelijk niveau behartigd kunnen worden, dan roept dat toch ook wel de vraag op hoe wij de huidige impasse vooral ten aanzien van het gewest kunnen doorbreken. Er zijn mijns inziens even een paar mogelijkheden aangestipt. Het zou van boven-of van onderaf kun nen gebeuren of van binnenuit het gewest of van buitenaf. Daarbij is echter de vraag naar de concrete weerstanden en belemmeringen om

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1196