1197
18 OKTOBER 1971
tot het gewest te komen uitermate belangrijk. Uit uw schrijven in bij
lage 345 blijkt toch ook weer, dat er bij de drie regio's een duidelijk
inzicht bestaat over de wenselijkheid van gemeenschappelijke belan
genbehartiging. Dan rijst echter meteen de vraag waaraan het nu pre
cies ligt, dat dit inzicht niet in een aanpak wordt omgezet. Dan vraag
ik mij gewoon af of mogelijkerwijs een deskundige buitenstaander -
een onderzoekcommissie of een arbitragecommissie - in opdracht van
de drie regio's deze zaak eens probeert objectief onder de loep te ne
men. Ik vraag mij dit af, omdat wij misschien niet veel tijd meer heb
ben en er misschien zelf niet meer uit komen, hoe wij dat gewest goed
op poten moeten zetten. Mogelijkerwijs zouden dus de drie regio's Roo
sendaal, Bergen op Zoom en Breda genegen zijn om deze problematiek
eens ter nadere advisering over te dragen aan een deskundige commissie
die daarover zou kunnen terugrapporteren. Ik neem aan dat die bereid
heid bij Breda zeker aanwezig is, en dat de moeilijkheid naar alle waar
schijnlijkheid zal liggen bij Bergen op Zoom en Roosendaal. Mijn vraag
is dan echter of juist bij een oplossing in deze zin misschien een stuk
stimulering van bovenaf - hetzij van gedeputeerde staten of vanuit het
ministerie - verkregen zou kunnen worden. Wij zouden dan misschien
een weg vinden naar de oplossing van deze moeilijkheid. Hierbij sluit
ik graag aan bij een opmerking van de heer Von Schmid, die zegt dat
de weg naar het gewest via de regio's moet lopen. Dat is een bekend
standpunt en naar mijn mening ook een normale zaak. Een dergelijke
evolutië zal voor de hand liggen. Tot nu toe blijkt echter dat deze lo
gische ontwikkelingslijn emotioneel gewoon moeilijk te realiseren is.
Daarom stel ik opnieuw de vraag of toch ook de groei van de huidige
regio Breda misschien niet die uitbouw zal krijgen, welke wij allemaal
op korte termijn graag zouden willen zien. Bij de huidige evolutie van
de regio's moeten wij namelijk toch ook constateren, dat een aantal
eigen partners in Breda toch ook moeite hebben bepaalde functies en
bevoegdheden over te dragen. Daarom ben ik zelf tot de conclusie ge
komen dat mogelijkerwijs de aangegeven weg een kleine bijdrage zou
kunnen leveren om door deze impasse heen te komen.
Dit sluit mijns inziens ook aan bij een opmerking uwerzijds, mijn
heer de voorzitter, waarbij u zegt dat die analyse van vraagstukken van
uit de regio's zal moeten gebeuren. Ik vraag mij hierbij even af of juist
die deelanalyses vanuit de regio - zeker ook weer met het perspectief
naar de toekomst - datgene zullen opleveren wat wij graag zouden wil
len zien. Naar mijn idee zou toch een aanpak op een iets groter schaal
beter de problemen kunnen inventariseren dan een aanpak vanuit de
deelanalyses naar een totaalanalyse voor West-Brabant. Ik dacht een
beter resultaat te mogen verwachten, wanneer wij beginnen bij een
totaalanalyse en misschien zelfs niet ophouden bij het gewest Noord-Bra
bant, maar zelfs in breder verband kijken naar Rotterdam en naar de Ant-
werpense situatie. Dat zijn ook feitelijkheden.
Ik heb een laatste opmerking aangaande het verzoek van de heer
Crul om de plaatsvervangers ook eventueel bij het vooroverleg van de
regio's te betrekken. Ik heb begrepen dat alle fracties in de Bredase
raad het belangrijk vinden dat in ieder geval het napraten met de
plaatsvervangers een belangrijke zaak zou zijn. Wanneer wij daarvan
uitgaan komt het mij ook een beetje logisch voor, als de plaatsvervan
gers ook bij het vooronderzoek betrokken worden. Dit biedt toch met
name weer een gelegenheid om een wat grotere groep bij de menings
vorming aangaande belangrijke beslissingen, die wij moeten nemen,
te betrekken. Ook bij gewestvorming elders in het land zien wij dat