1199 18 OKTOBER 1971 er gezegd wordt. Dat was voor mij dus wel een motief. U kent mijn mening wel over de deelname van de plaatsvervan gers aan het vooroverleg. Ik vind dat zij daarbij gewoon betrokken moe ten zijn naar aanleiding van wat daarover in de vorige raadsvergadering is gezegd. Ik vind het jammer, dat wij hier verschillend over denken, en ik zie die organisatorische problemen niet zo zwaar als u„ Ik sluit mij op dit punt aan bij wat de heer Severens gezegd heeft. Zo denk ik er ook over. Ik wil nu eigenlijk het liefst even ingaan op wat u onduidelijk voorkwam in mijn voorstel ovei de streekcommissies. Wij zien dat de ontwikkelingen, waarover ik al sprak, op korte termijn gaan komen in West-Brabant. Ik geloof ook wel dat iedereen het daarmee eens is. Wij zien ook dat degenen die betrokken zijn bij het maatschappelijk gebeu ren in het gewest voorbereid moeten zijn op hun taken in het gewest. Ik. denk hierbij aan wat de Kamer van Koophandel gezegd heeft, aan wat de Maatschappij van Landbouw op gegeven moment over een be paald probleem heeft gesteld, aan wat er gezegd is vanuit de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid over de opvang van het werk in de streek. Dit zijn degenen die met het uitvoerend werk belast zijn, waarbij ik ook het Waterschap niet wil vergeten. Wij zien dan echter dat de be stuurlijke begeleiding ontbreekt. Naar mijn mening zou het bestuur niet moeten neerkomen op een volgen van die instanties, maar een vooruitlopen erop. Men moet dus op bestuurlijk vlak de weg vrijmaken voor deze in stanties, die hun werk moeten doen. Daar ligt mijns inziens het grote hiaat, dat op korte termijn nog groter worden zal. Van bestuurlijk niveau komt er geen antwoord op de vragen die nu aan de orde zijn. Omdat wij me nen dat wij toch vanuit het maatschappelijk leven een kanalisatie zou den moeten krijgen, hebben wij gedacht dat misschien zo'n streekcom- missie een bundeling en een kanalisatie zou kunnen zijn van wat er op het uitvoerend vlak gebeurt. Misschien zou het bestuur in zijn totaliteit dan gaan beseffen, dat er op bestuurlijk niveau gewoon iets gedaan móet worden. Natuurlijk zijn die streekcommissies in het rapport van gedepu teerde staten in eerste instantie bedoeld als voorloper op het opstellen van een streekplan. Er wordt echter wel degelijk ook gezegd, dat de neergelegde doelstellingen geconcretiseerd moeten worden en dat daar in de streekcommissie een begeleidende functie heeft. Dus wat dit be treft zitten wij niet helemaal naast het voorstel van gedeputeerde sta- ten. Het ontstaan van dat grotere bestuur zien wij dus Qfet lopen via de gemeentebesturen. Dit heb ik in eerste instantie al gezegd, en wij zijn dan ook met de heer Dees van mening dat wij daaraan misschien iets zouden kunnen doen via de politieke kanalen. U heeft daar ook geen bezwaren tegen en dat kunt u geloof ik ook niet hebben. Wat dat betreft zijn wij dus wel content met uw mening daarover. De heer VON SCHMID: Ik ben uiteraard zeer content met uw ant woord omtrent de geleidelijkheid. U hebt dit in uw gehele betoog onder streept. Het was slechts mijn bedoeling dit nog eens naar voren te halen omdat het in het stuk als zodanig niet stond aangegeven. U hebt dit dus nog eens duidelijk gesteld naar aanleiding van de woorden van vele an deren. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Severens wil ik nog opmerken, dat wij wel goed moeten inzien dat wij inderdaad mid den in die evolutie zitten. Het kenmerk van een evolutie is nu juist dat men op gegeven moment het eindpunt niet ziet, omdat men er midden in zit. Men mag dan natuurlijk niet zeggen, dat het niet gelukt is. Het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1199