1221
11 NOVEMBER 1971
ook in het voorstel dat ons is aangeboden. Eigenlijk zou men kunnen
stellen dat de redenering is: de plaats en functie van Breda gebiedt als
het ware de instandhouding van het Turfschip. Ik heb dit zojuist ook
weer beluisterd in de raad. De enige nuchtere opmerking die wij heb
ben aangetroffen in het stuk op dit punt is, dat het verzorgingsniveau thans
zo'n gebouw nog niet nodig maakt. Hieruit zou men dan kunnen afleiden
dat het dan in de toekomst wel nodig zou zijn. Wij vragen ons dan af
waar men dit vandaan haalt. Als wij naar enkele feiten kijken, moe
ten wij constateren dat Breda in de bevolkingsgroei al'enkele jaren stag
natie ondervindt. Wij vragen ons af waar de dienstverlenende sectoren
zijn, die men ons altijd voor ogen heeft gehouden en waarmee nogal
is geschermd. Wij zouden zelfs kunnen zeggen dat juist het ontstaan
van regionale en straks gewestelijke verbanden in het federatieve samen-
werkingspatroon, dat wij nu gaan kennen en allemaal toejuichen, een
kracht is die het uitgroeien van Breda tot een soort Westbrabantse super-
stad tegenwerkt. Ik geloof dat wij het helemaal uit ons hoofd moeten
zetten, dat dit in de naaste toekomst zal gebeuren.
Naar aanleiding van het debat over het vormingswerk op Bouvigne
is ook van onze kant duidelijk gesteld, dat het afstoten van Wolfslaar
eigenlijk de richting aanwees waarin Breda voortaan zou gaan: het zou
juist niet tot een grote groei komen. Dat soort werk is echter juist enorm
belangrijk voor het image van een stad, terwijl daaruit nog verdere za
ken hadden kunnen voortkomen. Men heeft dit werk toen naar onze mening
zeer lichtvaardig afgestoten. Die ontwikkeling zal wel zo voortgaan. Wij
vinden de visie dat het Turfschip nodig is voor de regionale ontwikkeling
van Breda een slag in de lucht. De uitspraken van het college hierover
vinden wij niet gefundeerd. Men zegt bijvoorbeeld deskundigen te heb
ben geraadpleegd. Wij vragen ons echter af wie dat zijn. Het is overi
gens toch wel merkwaardig, dat in het voorstel van b. en w. de advie
zen van de Culturele Raad met geen woord worden gememoreerd, be
houdens de opmerking dat hij geraadpleegd is. Ik moet echter zeggen
dat het een zeer leesbaar stuk is. De Culturele Raad wordt plotseling
als deskundige opgevoerd in de bijlage, waarin antwoord wordt gege
ven op de vragen uit de afdelingen. Met alle waardering die wij voor
die Culturele Raad in bepaalde opzichten hebben moeten wij ons toch
afvragen in hoe verre die raad met betrekking tot het Turfschip deskun
dig kan worden genoemd. Kan die raad beoordelen of een Turfschip
mogelijk is in Breda? Kan hij iets zinnigs zeggen over de juiste bedrijfs
voering, over de acquisitie, enzovoort?
Verder is hier het rapport van de heren Schuurkes en Franken. Het
vervolgrapport van deze heren heeft ons diep teleurgesteld. Wij hadden
eigenlijk gehoopt - dit is op 24 juni door het college toegezegd - dat
er een rapport zou komen waarin een analyse zou staan van de moge
lijkheden van het Turfschip in Breda. Er is toen zelfs van achter de
collegetafel opgemerkt, dat die analyse zo grondig zou zijn dat men
zelf zou kunnen concluderen of alles op den duur a.1 dan niet mogelijk
zou zijn. Hiervan vinden wij niets terug in het aanvullend rapport.
Zo'n analyse is - ook de heer Sandberg zei het al - helemaal niet ge
maakt. Op voorhand neem ik niet aan dat de heren Schuurkes en Fran
ken binnenskamers iets heel anders hebben medegedeeld. Het is ons
echter een raadsel hoe het college hun rapport kan aanvoeren als des
kundig advies ten aanzien van het voortzetten van het Turfschip.
Ook worden nog andere deskundigen genoemd, waaronder amb
tenaren van de gemeente, en wij twijfelen uiteraard niet aan de kun
digheden van deze ambtenaren op hun gebied. Wij betwijfelen echter