1227 11 NOVEMBER 1971 deze vraag: "Wij merken hierbij op dat de raad van commissarissen hier heeft gehandeld in het kader van de aanbevelingen in het eerste rapport Franken-Schuurkes, welk rapport in uw raad niet op tegenstand is gestuit" Ik begrijp niet hoe het college tot de uitspraak komt dat in deze raad geen tegenstand bestond tegen dat rapport. Mijns inziens is over dat rapport geen enkele uitspraak gedaan. Uit de notulen blijkt dat zowel door de heer Van Loon, de heer Spanjer, de heer Van Graafeiland als door anderen gesteld werd, dat het rapport een begin was van de van daag te houden discussie. Ik meen ook. dat het de bedoeling was dat het rapport als zodanig gebruikt zou worden. Het genoemde antwoord op de vraag in de afdelingsvergadering is voor ons dan ook onbegrijpelijk. Vooral omdat het invloed heeft gehad op een besluit in de directie van het Turfschip, zou ik hierover graag nader geïnformeerd worden. In die directie speelt ook het ontslag van mejuffrouw Thijssen een belangrijke rol. Dit ontslag is geweigerd en wij zullen met deze realiteit rekening moeten houden. De directie bestaat onzes inziens dus nog uit drie leden en de instructies van de directeur en de administra teur zijn daardoor op dit moment niet bruikbaar. In verband met de ze realiteit stellen wij voor voorlopig geen wijziging in de directie aan te brengen. Een andere reden hiervoor is dat uit een nader onderzoek, dat wij verwachten waarschijnlijk andere feiten aan het daglicht zul len komen. Verder zal ook een nieuwe raad van commissarissen moeten worden benoemd en wellicht is ook een andere opstelling van de aan deelhouders nodig. Mogelijk komt dit ook vanavond nog aan de orde. In elk geval dienen wij daarop te wachten vöör wij op het terrein van de directie nadere beslissingen nemen. Ik heb de instructie van de ad ministrateur wel bestudeerd. Op een gegeven moment vroeg ik mij af of de heer Van Graafeiland reeds op een geheimzinnige manier in het college zou zijn gekomen. In artikel 1 van de instructie staat vermeld; "de administrateur staat onder de bevelen van de directeur". Ik meen dat dit een typische formulering van een militair is en bij ons niet zou kunnen thuishoren. Als de instructie herschreven gaat worden, meen ik ook niet dat dit weer moet worden opgenomen. De fracties van het PAK en D'66 menen dat die instructies bij definitieve vaststelling slechts waarde kunnen hebben wanneer de betrokkenen bereid zijn de persoon lijke tegenstellingen te vergeten en onmiddellijk effectief te gaan sa menwerken in het belang van het personeel, van burgerij van Breda en van de N. V. Tenslotte menen de beide fracties ten aanzien van de structuur het volgende te moeten stellen: wij onderschrijven voorshands dat door het overwegend commerciële karakter van de uit te voeren taken de N. V. -vorm moet worden gehandhaafd; tevens onderschrijven wij uw opvatting, dat bij de nieuwe samenstelling van de raad van commis sarissen rekening moet worden gehouden met de nieuwe doelstellingen. Dit houdt onzes inziens in, dat de raad van commissarissen een afspie geling moet zijn van het achterland van de commerciële zijde zowel als van de sociaal-culturele kant. In het verleden is steeds bewezen dat de dubbelfunctie van raads lid en commissaris tot moeilijkheden aanleiding geeft. In deze raad is hierover al vaker gesproken. Wij zijn van mening dat die raadsleden niet bereid zijn informatie te verstrekken over de N. V. in de raad en over hun activiteiten als commissaris, terwijl zij omgekeerd in de N.V, ook geen informatie verstrekken uit de raad. Deze opstelling achten wij niet aanvaardbaar. Wij achten ook geen enkele mogelijk heid aanwezig om van de raadsleden informatie of verantwoording af

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1227