11 FEBRUARI 1971
122
heden vanuit Breda, zonder dat daarbij het woord "annexatie" of "ge
biedsuitbreiding" valt. Ik meen dat ik niet behoef in te gaan op de
problematiek van annexatie of gebiedsuitbreiding. Zoals men weet is het
plan Haagse Beemden goedgekeurd door de raad van Prinsenbeek en ligt
het op het ogenblik ter goedkeuring bij gedeputeerde staten. Ik wil mij
dan ook beperken tot de opmerking van de heer Crul dat dit een aanvaard
bare oplossing is die annexatie overbodig maakt. Zonder nu aan Prinsen
beek iets te kort te doen, zou ik tegen de heer Crul willen zeggen dat
hij wel een aantal zaken in het oog moet houden en wel in de eerste
plaats de formele procedure, namelijk dat alle procedurekwesties niet
in de gemeenteraad van Breda aan de orde komen, maar in de raad
van Prinsenbeek. Dat is een soort over de band spelen dat tijd en moei
te kost en onduidelijkheid teweeg brengt. In de tweede plaats is er de
moeilijkheid van het opstellen van gedragsregels met Prinsenbeek voor
de hele problematiek van de Haagse Beemden. Wij zullen namelijk
afspraken moeten maken over wie wat op welk moment doet. In de
derde plaats zijn er de financiële consequenties, zoals de uitkering
uit het gemeentefonds. Een argument dat mijns inziens zeker de heer
Crul moet aanspreken is dat ik naast het overspoelen in zo'n situatie
van Prinsenbeek - 6000 inwoners en straks 40. 000 in de Haagse Beem
den - toch ook de mogelijkheid van inspraak van 40. 000 Prinsenbekers,
die wonen in Prinsenbeek maar leven in Breda, toch eigenlijk moeilijk
via Prinsenbeek gerealiseerd zie worden.
Hiermee kom ik aan het laatste punt waarover ik zal spreken,
namelijk de woonproblematiek in Breda. Wanneer wij over dit onder
werp spreken wens ik met grote nadruk, naast het respect dat ik heb
voor alle ambtenaren met wie ik in deze korte tijd heb mogen werken
en nog mee hoop te werken, te verklaren dat ik diep respect heb voor
de ambtenaren van het woningbedrijf, die dagelijks in de branding
staan om deze problematiek, die zo terecht door de raad is onderkend,
te lijf te gaan. Dit is een problematiek waarbij ook de raad betrokken
is en die door allen bij de algemene beschouwingen is genoemd, visu
eel tot uitdrukking gebracht in de fototentoonstelling die wij beneden
in de hal kunnen zien. Niet om naar te doen, maar ik wil toch met
nadruk vaststellen dat de foto's die daar te zien zijn genomen zijn in
het complex Gerardus Majella, een woonwijk die in 1964 noodgedwon
gen door de gemeente van de N.V. Volkshuisvesting is overgenomen.
Ik wil daarmee helemaal niet zeggen dat de gemeente geen schuld heeft
of dat niemand schuld heeft, maar wij moeten de dingen duidelijk zeg
gen zoals ze zijn.
Wanneer ik nu in willekeurige volgorde inga op de opmerkingen
over de woonproblematiek in Breda kom ik allereerst aan de heer Kroon,
die gezegd heeft dat hier een bepaald grondprobleem ligt. Breda heeft
misschien te weinig grond, zal straks zeker te weinig grond hebben en
dit zal, aldus de heer Kroon, een van de grootste moeilijkheden zijn
in de toekomst die voor ons ligt. In een rapport van de sociografische
dienst wordt geconstateerd dat uiterlijk in de eerste helft van 1976
een aanvang zal moeten worden gemaakt met het bouwen van wonin
gen op de nieuwe bouwgrond. Terecht maakt de sociografische dienst
daarbij de opmerking dat men uitgaat van een minimum bevolkings
prognose. Een prognose blijft natuurlijk altijd maar een prognose, maar
daarvan uitgaande zal het probleem waarover de heer Kroon spreekt
dus pas in 1976 een rol gaan spelen. De prognose van de sociografische
dienst is echter zoals gezegd een minimum-prognose en gaat er van
uit dat elke snipper van Breda is volgebouwd in het kader van de be-