123
11 FEBRUARI 1971
staande bestemmingsplannen en dan ook nog met hoogbouw, want men
weet dat alles wat nog resteert in die bestemmingsplannen in hoogbouw
gerealiseerd zal moeten worden. Ik vind het dan ook plezierig dat vol
gens de planning de bouw in de Haagse Beemden zal beginnen in 1974,
waardoor wij ons dan wel niet helemaal gerust voelen, maar waarmee
wij vooralsnog een beleid voeren dat dit grondprobleem zou kunnen
ondervangen. Raad en college zullen er dan ook naar streven de con
clusies in de rapporten van de sociografische dienst niet te ontkennen,
maar te onderkennen.
In de tweede plaats is het probleem van de woningproblematiek
in Breda een financieel probleem. Collega Broeders heeft al een schets
gegeven van de financiële problematiek van de gemeente in het alge
meen. Een ander probleem in het financiële vlak wordt uiteraard gevormd
door de financiële mogelijkheden en de bereidwilligheid van de bewoners
waar het om gaat. Ik hoop daar straks nog op terug te komen.
Een derde aspect van het probleem is van formele aard. Zoals
men weet bouwt de gemeente in principe niet meer in de woningsector.
In de particuliere sector mag zij het domweg niet, in de woningwetsec
tor is dit een taak die volgens de aanschrijving van de minister moet
worden overgelaten aan de woningbouwverenigingen. Daarbij is het
natuurlijk wel zaak dat de woningbouwverenigingen in steeds toenemen
de mate hun plannen tijdig en veelvuldig indienen bij de gemeente en
bij gedeputeerde staten. In dit verband kan ik meedelen dat, naar ik
ook in de raadsafdeling voor openbare werken heb verteld, het toege
wezen contingent per 1 januari 200 eenheden bedroeg, wat na het ge
sprek in Den Bosch is verhoogd tot 300 eenheden.
In de vierde plaats zijn er de planologische problemen. Wij moe
ten blijven zorgen, misschien ook in een bepaalde prioriteit, voor in
frastructurele voorzieningen en het is nu eenmaal een feit dat deze in
frastructurele voorzieningen een bepaalde saneringsbehoefte met zich
meebrengen. Ook daar kom ik nog op terug.
Een en ander mondt uit in twee constateringen en wel ten eerste
dat er een tekort aan woningen is en ten tweede dat wij in ons huidige
woningbestand teveel slechte woningen hebben. Wanneer wij ons nu
afvragen wie zich bij dit probleem betrokken voelen, moet ik aller
eerst noemen de hogere overheid. Met alle respect dat wij voor die
hogere overheid moeten opbrengen, geloof ik dat wij er weinig verder
mee komen die hogere overheid hiervoor aansprakelijk te stellen. Op
een aspect wil ik echter de nadruk leggen: wanneer wij praten over
woonproblematiek moeten wij wel weten dat de Tweede Kamer duide
lijk een mogelijke oplossing, namelijk de invoering van een huurbe
lasting, heeft verworpen en daarmee het probleem van de centrale
overheid heeft verplaatst naar de gemeentelijke overheid.
Wie verder bij dit probleem zijn betrokken zijn de gemeenten,
i. c. hier de gemeente Breda. Ook daarover straks meer. In de derde
plaats zijn dat de particuliere woningbouwers, een categorie waarop
de gemeente m. i. weinig invloed kan uitoefenen. Het college stelt
zich echter voor daar op korte termijn gesprekken mee te beginnen,
niet alleen om ze deelachtig te maken van de problematiek, maar
ook om ze daarin een rol te laten spelen. Een volgende belangrijke
categorie die betrokken is bij het woningprobleem wordt gevormd door
de woningbouwverenigingen, die zoals gezegd de woningen bouwen
waaraan de meeste behoefte bestaat. Vanaf het begin in november
heeft dit college getracht een aantal besprekingen met de woningbouw
verenigingen te organiseren. Er zijn tot nu toe vier of vijf van dergelijke