1249 11 NOVEMBER 1971 te kunnen bezuinigen door verpachting van de horecasector op een an dere wijze gedurende dit jaar of in 1972 kunnen bezuinigen. Ik kan helemaal akkoord gaan met hetgeen wethouder Mans ge zegd heeft. Wij hebben slechts een aantal mogelijkheden willen aange ven ter nadere bestudering. Ik ben het met wethouder Mans eens dat de flexibiliteit van het gebouw in gevaar kan komen als het meer func tie krijgt, maar wil daaraan toevoegen dat uit het onderzoek zal moeten blijken welke flexibiliteit nodig is voor een optimale bezetting. Ik ge loof niet dat wethouder Mans het gebouw 260 dagen per jaar leeg wil laten staan ter wille van een flexibel gebruik; daarover zullen hij en ik het eens zijn. Ik geloof dat wij elkaar wel zullen vinden. Ik wijs er nogmaals op dat onze fractie van mening is dat er een commissie uit de raad zal moeten komen; niet om iemand dwars te zitten, maar om het werk dat op korte termijn verricht zal moeten worden te begeleiden. De heer SANDBERG: Ik wil u, voordat ik begin met mijn betoog, mededelen dat ik mij, ingevolge artikel 10 van de statuten, als groot ste aandeelhouder moet kunnen uitspreken over het beleid van de direc teur. Ik ben uiteraard bereid dit te doen aan het eind van mijn betoog en ik zal u mededelen wanneer ik daartoe overga. De VOORZITTER: Als u verder gaat dan in het betoog dat u zoéven gehouden heeft - dat ging mij al ver genoeg - zal ik de deuren sluiten, daarop moet u rekenen. Geeft u maar een seintje als u zover "bent. De heer JANSEN: Ik wil een voorstel van orde doen. Ik geloof dat er meer mensen zijn die het een en ander te vragen hebben over het personeel en ik stel voor daarom in drie instanties te praten. De VOORZITTER: Ik wil dat van de omstandigheden laten afhan gen en geef nu het woord aan de heer Sandberg. De heer SANDBERG: Ik kan de beeldspraak van wethouder Van Dun appreciëren; hij is één van de weinige die in deze raad een lach tevoorschijn kan toveren. Ik verwachtte dat hij na de sneeuwballen over zinkende schepen zou gaan praten, maar dat is niet gebeurd, want hij heeft zich daarna zakelijk opgesteld, wat een pré is. Het avontuur dat de raad indertijd samen met het toenmalige college is begonnen kan op dit moment aan niemand verweten worden. Allereerst is men, zo stelt de wethouder, begonnen met het inventari seren van de problemen. Daarna heeft men de moeilijkheden bij het Turfschip afgewogen tegen het belang van dat Turfschip voor de regio en tot hier gaan wij akkoord, wij erkennen het economisch uitstralings effect en het bieden van werkgelegenheid aan het personeel. Toen het belang van het Turfschip vaststond splitsten zich de we gen van het college en mijn fractie. De wethouder begon te praten over de verbreding van de doelstelling, een minder starre opstelling tegenover die doelstelling en de intensivering van de acquisitie. Het college is aan het filosoferen geslagen, zonder exact aan te geven wel ke consequenties dit voor de gemeente heeft. Eigenlijk konden wij dit - straks kom ik hierop terug - ook niet verwachten. Hij heeft het gehad over het verpachten van de horecasector, wat op korte termijn een voordelig effect van 95. 000, -- zou hebben. De consequenties voor de doelstelling worden echter niet aangegeven. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1249