11 FEBRUARI 1971 124 besprekingen geweest en die zullen in de komende maanden moeten worden voortgezet, In die gesprekken met de woningbouwverenigingen gaat het om een aantal verschillende zaken. Allereerst om te informeren naar de doelstellingen van die woningbouwverenigingen, waarbij wij ook op tafel leggen de doelstellingen van ons gemeentelijk woningbedrijf. Verder moeten wij praten over welke prioriteiten de woningbouwver enigingen toepassen in hun eigen toewijzingsbeleid. In de derde plaats dienen wij vanuit die twee vorige zaken de woningbouwverenigingen te betrekken bij de problematiek van de gemeente. Om elk misverstand te voorkomen wil ik met nadruk vaststellen dat de woningbouwvereni gingen binnen hun eigen doelstellingen een positieve bijdrage leveren aan de oplossing van de woningsituatie in Breda, maar dat dit wel vaak gaat via een andere prioriteit. Het verheugt mij bijzonder dat in het laatste gesprek met de woningbouwverenigingen duidelijk is aangebo den dat de gemeente binnen haar toewijzingsbeleid kan beschikken over 50 °Io van het woningbezit van de verenigingen. Ik meen dat wij dit een positieve bijdrage kunnen noemen van de woningbouwvereni gingen in de Bredase situatie. Een vijfde categorie die betrokken is bij deze problematiek wordt uiteraard gevormd door de bewoners zelf. Ik geloof dat wij van de be woners, in welke situatie zij ook verkeren, mogen vragen de bereid heid op te brengen om in de huur die zij betalen een bijdrage te leve ren die in een redelijke verhouding staat tot de investeringen voor het onderhoud dat in hun woningen gaat worden verricht. Ik ben mij er geheel van bewust dat dit een vrij theoretische be nadering is van de vragen hoe het komt en wie er bij zijn betrokken, nog afgezien van de kwestie van de woningbouwverenigingen die ik naar voren heb gebracht. Interessanter is - daar hebben de fractievoor zitters ook naar gevraagd - de vraag wat de gemeente doet in deze si tuatie. De fractievoorzitters zeggen in de woningproblematiek priori teit te zien. Ik meen kort en duidelijk te mogen zeggen dat het colle ge deze prioriteit ten volle onderschrijft. Alvorens nu in te gaan op wat dat betekent wil ik eerst een misverstand rechtzetten waarover al ge sproken is in het vraag- en antwoordboek, nl. over de beroemde 210. 000, -- voor de volkshuisvesting. In de begroting ziet men bij oofdstukV, volkshuisvesting, een vermindering van 210. 000,-- en dat zou bij de raad de indruk kunnen wekken dat het college voor nemens is voor de allerhoogste prioriteit het minste geld uit te trekken. Wanneer men deze problematiek echter op zijn juiste merites wil be oordelen, moet men niet naar hoofdstuk V kijken, bij volkshuisvesting, maar naar het woningbedrijf. Wat doet de gemeente en wat wil de gemeente doen? Het ant woord daarop is vrij simpel: wij zouden goedkopere woningen moeten bouwen. Wij moeten echter domweg vaststellen dat het zonder meer onmogelijk is woningen te bouwen in de categorie waaraan de meeste behoefte is, t. w. woningen met een huurprijs van 80, -- tot 120, --. Gezien de materiaalkosten en de kosten van de te verrichten arbeid kunnen wij dergelijke huizen niet meer bouwen. Er resten ons m. i. dan ook twee dingen: goedkopere woningen vrijmaken en goedkope woningen een langere levensduur geven. Daarmee rijst de vraag hoe de gemeente zich voorstelt dit te doen. In de eerste plaats zullen wij ervoor moeten zorgen dat de be staande woningnood niet nog groter wordt. Dit plaatst ons vanzelf voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 124