125 11 FEBRUARI 1971 de noodzaak woningen een langere levensduur mee te geven, zelfs wan neer dit economisch wat moeilijk ligt. Dit betekent dat de raad en het college meer aandacht zullen moeten besteden aan de renovatie, hoe wel dat zoals bekend een formeel moeilijke en een financieel en bouw kundig ingrijpende methode is. Ik geloof ook dat - dit is m. i. de eer ste concrete toezegging - college en raad in hun politiek ten opzichte van de afbraak van bestaande woningen kritischer zullen moeten zijn dan in het verleden. Dat betekent natuurlijk niet dat er afgeweken wordt in het beleid dat in het verleden is gevoerd, maar het is m. i. evident dat wij in noodsituaties moeten kunnen bijsturen. Ik wil gaar ne toezeggen ten aanzien van het werk in het vlak van Openbare Wer ken, dat nog zuiniger, misschien zelfs overdreven zuinig zal worden omgesprongen met de afbraak. Wat doen wij om de levensduur van een bepaald deel van het woningbestand te verlengen? Ik kan de raad meedelen dat het college in concreto in de hele scala van zaken prioriteit wil toekennen aan de 333 woningen - als ik ze zo nog mag noemen - in de Gerardus Majel- lawijk. In een volgende raadsvergadering zal de raad een voorstel be reiken, waarin het hoe en het wat van het opknappen van de Gerardus Majellawijk worden gedemonstreerd en waarin wordt aangegeven waar het college de dekking denkt te vinden voor de financiële consequenties ervan. Ik mag daar enige duidelijkheid over verschaffen. De eerste rap porten van Openbare Werken spraken van een bedrag van ongeveer 5000, per woning. Na inventarisatie in de wijk is dit bedrag gesteld op, althans voor de eerste woningen, 6500, --, hetgeen in totaal dus neerkomt op een bedrag van ongeveer f 2 miljoen. Wij mogen rekenen op een overheidsbijdrage van 1 miljoen en een tegemoetkoming in de huur van de betrokkenen. Grofweg zal er echter, dan weten wij waaro ver wij praten, 1 miljoen over tien jaar, dus 100.000, -- per jaar, voor dit project moeten worden gevonden. Het college zal dit plan in de vergadering van maart aan de raad voorleggen - helaas kan het niet meer in februari, want dat is de volgende week al -, waarbij ik met nadruk wil stellen dat wij het plan in verband met de haalbaarheid er van in fasen zullen indienen. De eerste portie is naar ik meen 53 of 56 woningen. Een tweede punt is dat in de bestaande toestand voor de kwestie van de inwoningssituatie in het Westeinde een oplossing is aangedragen, waarvan ik echter moet zeggen dat die helaas nog in studie is. Een volgende zaak die ik in concreto aan de raad wil voorleggen is dat dit college bereid is - misschien wordt dat straks in de discussie nog wat duidelijker - een positieve bijdrage te leveren aan de woonsi tuatie in Breda door wat ik zou willen noemen het versterken van de doorstromingsregeling. De raad zal een voorstel bereiken om de bij drage in de doorstromingsregeling te verhogen. Er zijn thans drie tarie ven, namelijk 750, 1000, -- en 1250, --, en de raad zal wor den voorgesteld deze te verhogen tot 1000, --, 1500, -- en 2000, - Vervolgens wil ik het college voorstellen dat er ten aanzien van de door stromingsregeling - als ik het wat onduidelijk zeg hoop ik dat men er in tweede instantie op terugkomt - een hardere lijn zal worden gevolgd. Dat betekent dat na grondig onderzoek van de woonsituatie in relatie tot het huurbedrag wanneer men geen gebruik wenst te maken van de hogere doorstromingsregeling, het college zich op het standpunt stelt dat er een hardere lijn moet worden gevolgd, die via huurbeoordeling en huuropzegging leidt tot uitzettingsprocedures. Ik wil de raad wel duidelijk maken dat dit in zoverre een riskante zaak is dat voor zover

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 125