1273
11 NOVEMBER 1971
schijnlijk iets later komen, zodat ik hem op dit moment niet kan raad
plegen. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik niet begrijp om welke reden
deze beide punten zijn teruggenomen. Ik meen nl. dat de voorbereiding
zo uitgebreid en intens is geweest, dat ik mij afvraag wat hieraan nog
zou kunnen hebben ontbroken.
De VOORZITTER: Misschien wil de heer Van Dun hierover nog
iets zeggen, maar in ieder geval is ten aanzien van de beide punten het
gevoel ontstaan, dat er nog een zeker gebrek aan informatie bestond.
De behandeling van de agendapunten 16 en 17 is derhalve uitgesteld
tot de raadsvergadering van 16 december 1971.
De heer VAN DUN: Ik geloof dat er twee redenen zijn om het
college voor te stellen de behandeling van deze punten uit te stellen.
Op de eerste plaats is in het desbetreffende stuk en in de bespreking
gesuggereerd dat de afdeling voor het Energie- en Waterbedrijf tevoren
geïnformeerd was over het Casema-project. Tijdens de bespreking is
echter gebleken dat dit niet het geval is geweest. Op de tweede plaats
is gebleken dat het stuk niet die informatie aan de raad zou kunnen ver
schaffen, waarop de raad recht heeft. Het college vond het niet juist
alle mondelinge informatie, die ook in de afdeling naar voren is geko
men, in de raadsvergadering op tafel te leggen. In verband hiermede leek
het gewenst de behandeling uit te stellen tot 16 december a.s.teneinde
de raad alsnog schriftelijk aanvullend te kunnen informeren.
De heer VAN OS: De raadsleden hebben onlangs een brief ontvan
gen met betrekking tot het benzinestation in de Irenestraat. Ik mis dit
punt op de agenda.
De VOORZITTER: Zou u zo vriendelijk willen zijn daarover eventueel
bij de rondvraag een vraag te stellen; ik meen dat uw vraag daar eerder
thuishoort. Op het ogenblik kan ik uw vraag niet beantwoorden, maar
straks heeft u gelegenheid hierop terug te komen.
Mag ik u thans, dames en heren, een aantal mededelingen doen?
Op de eerste plaats heeft mevrouw Van Nes-BRANDS inzake art. 12 de
raad toestemming gevraagd het college verantwoording te vragen over
het gevoerde bestuur van de huishouding van de gemeente. Zoals u aan
de hand van de stukken bekend is betreft het hier het plaatsen op de
monumentenlijst van de panden Veemarktstraat 68 en 74. De vragen
die mevrouw Van Nes-Brands heeft gesteld heb ik u bij schrijven van
16 november 1971 toegezonden. Ik geloof dat het in de rede ligt me
vrouw Van Nes-Brands uw toestemming te geven deze vragen te stellen.
Ik meen overigens dat de portée van de gestelde vragen en haar schrif
telijke toelichting daarop genoegzaam bekend zijn. Ik deel u tenslot
te mede dat het college van burgemeester en wethouders van oordeel
is, dat deze vragen eerst in een volgende vergadering beantwoord kun
nen worden. Ik zeg u graag namens het college van burgemeester en
wethouders toe dat indien de raad zijn instemming betuigt ten aanzien
van het stellen van de door mevrouw Van Nes-Brands ingediende vra
gen, een en ander beantwoord zal worden in de raadsvergadering van
16 december 1971. Mag ik u vragen of u met deze procedure kunt in
stemmen?
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Volgens art. 12 van het reglement