r
XV
(fis
1278
18 NOVEMBER 1971
achteruitgang en verkrotting van het woningbestand zal worden voorko
men en ga gaarne accoord met datgene wat daaromtrent is vermeld op
blz. 8 onder punt b. De minister voor volkshuisvesting en ruimtelijke
ordening heeft onlangs een nieuwe regeling voor woning- en wijkverbe-
tering toegezegd; hopelijk komt deze regeling spoedig af, zodat een
krachtiger aanpak mogelijk wordt.
Wat de doorstromingsregeling betreft is het jammer te moeten
concluderen dat de bereidheid van het publiek hiertoe zo gering is. Is
aan de doorstromingsregeling wel voldoende publiciteit gegeven? Ik zou
graag zien dat alle middelen worden beproefd om tot vrijwillige ontrui
ming te geraken. Eerst dan mag naar mijn mening tot dwangmatige ont
ruiming worden besloten.
Op blz. 11 onderd wordt vermeld dat de nieuwbouwwoningen nau
welijks een directe bijdrage kunnen leveren om de tekorten aan woningen
voor de ingeschreven woningzoekenden en saneringsgevallen te vermin
deren, omdat de huren van de nieuwbouw ver boven de 200 gulden per
maand uitgaan. Als gevolg van de ontwikkeling van nieuwe bouwsystemen
is men klaarblijkelijk in staat koophuizen te bouwen, die naar men zegt
niet van mindere kwaliteit zijn en die minder dan 200 gulden per maand
huur moeten opbrengen. Deze woningen zijn onder andere onlangs klaar
gekomen in Roosendaal; mogelijk wil het college hiernaar informeren.
Het is een verheugend teken dat uit de samenwerking met de bouwvereni
gingen een nieuwe samenwerkingsvorm is voortgekomen, waardoor een
totaal bestand van woningen en woningzoekenden zal worden verkregen.
Zou het niet mogelijk zijn samenwerking te creëren met randgemeenten?
Woningnood laat zich niet in met gemeentegrenzen. Kan de regioraad
dit misschien eens bekijken? Ik ben van mening dat het de taak van het
gemeentebestuur is het welzijnsniveau van zijn burgers optimaal te doen
zijn; het ruimtelijk welzijn en de woongelegenheid nemen hierbij een
belangrijke plaats in. Gelukkig mogen wij constateren dat ook bij de
burgers de bereidheid aanwezig is mee te praten en te denken over de
oplossing van de woningnood. De nota huisvestingsproblematiek toont
ons duidelijk dat het de moeite waard is, dat wij ons allen hiervoor in
zetten.
J
De heer KROON: Ik wil allereerst constateren dat deze nota een
zeer goede informatie verschaft over het totale beeld van de huisvestings
problematiek, zoals die zich aan de gemeentelijke overheid presenteert.
De nota mag dan wel, zoals het college zelf al opmerkt, in de beperking
van haar uitgangspunt niet volledig zijn, maar ze geeft toch een duide
lijk beeld van de knelpunten en van de zeer beperkte mogelijkheden,
die de gemeente ten dienste staan om tot vermindering van de woning
nood te geraken. De nota op de voet volgend wil ik graag enkele op
merkingen en kanttekeningen maken. In de nota wordt gesproken over
de ontwikkeling van de woningsituatie; het valt toch wel op dat in de
jaren 1965-1970 een grote woningproductie tot stand is gekomen, on
danks de ook toen ondervonden zeer grote moeilijkheden ten aanzien
van de contingentering en de financiert ng. De verheugende ontwikkeling
in de jaren 1965-1970 neemt echter niet weg dat het college tot de con
clusie moet komen, dat het-gemiddelde w-oningbezit is. gehaalden het
statistisch-woningtekort nog-niet is weg te werken. Op pagina 5 komt
het college dan tot de afbakening van de woningnood en stelt dat bij
zondere aandacht moet worden besteed aan diegenen, die een betaal
bare woning in verhouding tot hun inkomen zoeken. Uit de verstrekte
gegevens blijkt dan dat de categorie in de huurklasse van 125, -- tQt
- ÏA ai.dac$Py \oók cfo.1 CU
I
-tv