1280 18 NOVEMBER 1971 lijkheid hierin gelegen is dat de mensen wel willen doorstromen, maar dat niet voldoende woningen worden aangeboden, die een beter woon genot bieden. Wat de woningbouw betreft zullen wij hierop dus ook be dacht moeten zijn. Ik kom hierop straks nog terug als het punt verdeling van flatbouw en eengezinswoningen aan de orde komt. Resumerend: het idee van het college om te komen tot meer dwangmatige woningontrui ming wordt door onze fractie wel gesteund. Op blz. 11 wordt gesproken over de nieuwbouw. Op de eerste plaats wordt hierbij het gebrek aan bouwrijpe gronden naar voren gebracht. De beschikbare bouwrijpe grond is dan nog meestal geschikt voor flatbouw. In Princenhage-West kunnen circa 1200 huizen gebouwd worden. Als mijn inlichtingen juist zijn gaat het hier hoofdzakelijk om eengezins woningen. Het bouwrijp maken van dit gebied wacht op het rechtsgel dig worden van bestemmingsplannen, waartegen beroep bij de Kroon is ingesteld. Het wordt vervelend; ik heb bij deze zaak bij vorige al gemene beschouwingen zeer uitvoerig stilgestaan en het is duidelijk dat wij ten aanzien van de bouwrijpe grond momenteel toch wel in een impasse verkeren. Op blz. 11 wordt ook een overzicht gegeven van het aantal woningen, dat in 1971, 1972 en 1973 kan worden gebouwd, on derverdeeld in eengezinswoningen, etagewoningen en bejaardenwoningen. Naar mijn berekening is de verhouding flatbouw - eengezinswoning mo menteel 65/35, terwijl wij indertijd een verhouding van 30/70 hadden gepland. Dit is dus al scheefgetrokken. De plannen vermeld op blz 11 trekken een en ander nog verder scheef, want het aantal geplande eengezins woningen zal ten opzichte van het totaal aantal te bouwen woningen in 1971 slechts 50% uitmaken, in 1972 40% en in 1973 ruim 30%. Ik begrijp de moeilijkheden wel in verband met de beschikbare grond, maar ik geloof dat het college erop attent zal moeten zijn te trachten desnoods plannen om te werken zodra bouwrijpe grond voorhanden is. De verhouding flat bouw - eengezinswoning moet m.i. drastisch gewijzigd worden, nl. in een percentage van 20/80, om de eenvoudige reden dat men hoe langer hoe minder geporteerd is voor flatbouw. Op blz. 12 begint het hoofdstuk over samenwerking met de bouw verenigingen. Met de heer Brooimans ben ik verheugd dat deze samen werking na enkele jaren nu op een dusdanige basis tot stand is gekomen, dat men althans wat de woningverdeling betreft de fifty-fifty regeling wenst toe te passen en dat het college nu met de bestaande woningbouw verenigingen wil komen tot een centraal registratiebureau huisvesting. Ik vind dit een goede zaak; ik heb evenwel gezien dat de totale kosten hiervoor voor rekening van de gemeente zullen komen. Nu geloof ik toch dat de woningbouwverenigingen altijd pretenderen een zaak van algemeen belang voor te staan. Door hun bouwen dienen zij zeker de algemene zaak, maar ik geloof dat het ook voor de woningbouwvereni gingen van belang zou zijn, indien de registratie en verdeling via het centraal registratiebureau tot stand komt en dat zij toch wel naar rata van hun inbreng in het totaal aantal woningen een bijdrage in de kosten mogen leveren. Misschien kan het college deze zaak nog eens ter spra ke brengen tijdens de verdere besprekingen. Ik ben echter er blij om dat de woningbouwverenigingen momenteel bereid zijn deze zaak ge zamenlijk aan te pakken. Ik heb nog een enkele vraag over bijlage V ten aanzien van het Centraal Registratiebureau. In deze bijlage wordt vermeld dat nog nader overleg zal worden gepleegd over datgene wat de bouwverenigingen gaan doen met betrekking tot inschrijving van woningzoekenden. Ik meen echter ook ergens gelezen te hebben, dat de woningbouwverenigingen, met name "St. Laurentius", alleen maar voornemens zijn de vrijkomende woningen aan het registratiebureau op

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1280