1285 18 NOVEMBER 1971 betrekking zou hebben gehad op alle woningen zou de wet ongetwijfeld tot stand zijn gekomen. Indien wij nu als gemeentebestuur en huisbaas onze huurders onder dwang zouden laten verhuizen wordt de last op een nog kleinere groep afgewenteld, nl. op de bewoners van de gemeente lijke woningwetwoningen. Het college kan naar mijn mening toch moei lijk veronderstellen dat andere huiseigenaren hieraan zullen meedoen. De woningbouwverenigingen en de particuliere huiseigenaren zullen be slist geen huurders dwingen weg te gaan als het gaat om huurders die het huis goed bewonen, anderen geen overlast bezorgen en de huur op tijd betalen. Het punt van teveel verdienen zal door deze huiseigena ren niet in hun overwegingen worden betrokken. Mijn fractie zal niet bereid zijn dergelijke dwangmaatregelen te steunen. Tenslotte heb ik ten aanzien van de nota nog enkele vragen. Op de eerste plaats vraag ik mij af of de opmerking op pagina 14, te be ginnen met regel 11, wel juist is. Op de tweede plaats wil ik het col lege vragen wat bedoeld wordt met de opmerking op pagina 3 van bij lage V, handelende over het centraal registratiebureau: "Datgene wat de bouwverenigingen gaan doen met betrekking tot inschrijving van wo ningzoekenden zal nog nader in onderling overleg moeten worden gere geld en omschreven". Verder betreur ik het dat de woningbouwvereni gingen blijkbaar alleen maar de vrijkomende woningen in de registratie willen doen opnemen. Ik ben het met de heer Kroon eens dat het nood zakelijk is alle woningen te registreren. Overigens wil ik het college wel feliciteren met het feit, dat het erin geslaagd is te kunnen beschik ken over 50% van de woningen van de woningbouwverenigingen, voor zover het naar ik heb begrepen nieuwbouwwoningen betreft. Ik heb ver der begrepen dat het registratiebureau slechts woningen registreert en niet aanwijst. Is het echter wel de bedoeling dat dit bureau optreedt bij het binnenkomen van klachten en het verstrekken van informatie? De heer SEVERENS: Ik wil mij bijzonder graag aansluiten bij de waardering, die de vorige sprekers reeds over dit belangrijke stuk heb ben uitgesproken. Toch zou ik nog graag enkele kanttekeningen maken en vragen stellen. Een bijzonder belangrijk aspect van deze nota vind ik de geboden mogelijkheid om via een samenhangend geheel van maat regelen de woningnood effectiever aan te pakken dan voorheen. Ander zijds wordt naar mijn idee ook duidelijk dat in deze moeilijke aange legenheid de plaatselijke overheid het niet alleen voor het zeggen heeft. Heel opmerkelijk is daarbij, dat ten aanzien van zo'n primaire behoef te als het voorzien in het noodzakelijke levensonderhoud een garantie via de Algemene Bijstandswet wordt gegeven door de rijksoverheid, maar dat ten aanzien van een andere primaire behoefte, nl. het kunnen beschikken over een elementaire woon- en leefruimte, een en ander wordt overgelaten aan vraag en aanbod of met andere woorden aan fi nanciën en economie. Ik moet dan ook enige twijfel uitspreken over de mogelijkheid op korte termijn deze in onze samenleving bestaande wezenlij ke tegenstelling op te heffen. Naar mijn smaak zal nl. naast de geëigende maatregelen die het college denkt te gaan nemen een diep ingrijpen in het economisch systeem noodzakelijk zijn; alleen op die manier kunnen wij de mensen die deze fundamentele moeilijkheden ervaren op een reële wijze helpen. Toch ben ik bijzonder blij met het voorliggende stuk, omdat mijns inziens hiervan uitgaande een effectieve poging kan worden ondernomen dit probleem zo adequaat mogelijk aan te pakken. Ik heb in de nota veel goeds ontdekt, maar wil toch graag nog enkele vragen en opmerkingen aan het college voorleggen. Mijn eerste opmer king betreft het karakter van de nota. Door verschillende sprekers is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1285