1302 18 NOVEMBER 1971 die daaraan hebben medegewerkt. De heer AMERICA: Ik wil nog even uitdrukkelijk vragen of er maar twee besluiten in de nota zijn verwerkt. Ik zou dit graag beves tigd zien; ik kan er dan mee accoord gaan. Ik heb echter zelf de indruk dat in de nota meer besluiten zijn verwerkt. In dit geval zou ik ook die nog expliciet aan de orde willen stellen. Wat het registratiebureau be treft wil ik nog een opmerking maken. Ik vind het bijzonder fijn, dat dit punt in de december-vergadering opnieuw aan de orde komt. Voor uitlopend hierop vraag ik mij af of het college er nog langer mee moet doorgaan alleen een medische indicatiestelling als het meest centraal en urgent te zien; de heer Severens is hierop ook al kort ingegaan. Ik moet het duidelijk betwijfelen en ik vind het trouwens ook bijzonder triest, dat een aantal sociale situaties medische consequenties tenge volge hebben en dat de mensen als het ware eerst ziek moeten worden voordat wij er iets aan kunnen doen. Ik geloof dat dit een trieste con statering is en dat wij daarom toch moeten proberen oorzaak en gevolg duidelijk uit elkaar te houden en zullen moeten werken aan het voor komen van de oorzaken. Ik geloof verder dat er bij het college een tendens is naast de registratiefunctie ook de toewijzingsfunctie toe te kennen aan het centraal registratiebureau. Ik vraag mij af of dit wel juist is. Persoonlijk ben ik van mening, dat beide functies beter kunnen worden gescheiden. Het registreren van gegevens brengt kennis met zich mede en kennis is macht. Ik geloof dat het altijd gevaarlijk is een instituut dat macht kan ontwikkelen die macht alleen te laten gebruiken, omdat hiervan eventueel een verkeerd gebruik kan worden gemaakt. Ik geloof dat het goed zou zijn een soort adviescollege in te stellen, waar in zeker enkele buitenstaanders zouden moeten zijn vertegenwoordigd. Bij dit punt van advisering zou ik dan weer veel nadrukkelijker het so ciale aspect aan de orde willen stellen. Daarbij denk ik zeker niet al leen aan individuele situaties, maar veeleer aan het algemeen beleid. Ik wil hierbij een concreet voorbeeld geven. Ik moet aannemen dat ook wel eens de vraag wordt besproken waar zwak-sociale gezinnen, zoals deze in de volksmond worden genoemd, heengaan. Naar welke straat of wijk gaan zij? Ik meen dat hieraan bijzonder belangrijke be leidsaspecten zijn verbonden, die weer bijzondere consequenties heb ben voor de eventuele begeleiding. Ik geloof dat die zaken zeker ook door deskundigen bekeken en mede beslist moeten worden. Ik wil dan ook een extra pleidooi houden voor het toevoegen van de sociale as pecten. De heer VON SCHMID: Het antwoord van de wethouder op onze vraag heeft ons niet bepaald gerustgesteld. Hij heeft duidelijk gesteld dat de doorstroming en eventueel de gedwongen doorstroming een es sentieel onderdeel uitmaakt van het beleid van het college. Dit blijft voor ons onaanvaardbaar. Wij zien op de eerste plaats helemaal niet in, dat dit de oplossing zou betekenen voor het woningprobleem in Breda. Op de tweede plaats achten wij vooral het element van de ge dwongen doorstroming volkomen te verwerpen, omdat voor vele men sen op dit moment geen alternatieve woonmogelijkheden aanwezig zijn en omdat, zoals door ons en vele andere raadsleden naar voren is ge bracht, er vele bezwaren zijn ten aanzien van aantasting van rechten van de mens, waarbij in dit geval het recht van wonen in het geding is. De wethouder heeft gezegd dat het welzijn ook in gevaar is bij wo ningnood. Daarvan zijn wij natuurlijk allemaal overtuigd, maar ik geloof niet dat wij er dan van mogen uitgaan dat wij de woningnood

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1302