1303
18 NOVEMBER 1971
moeten oplossen door het verrichten van een ons inziens onrechtvaar
dige en misschien zelfs onrechtmatige handeling. Misschien zou een
dergelijke handeling juridisch bezien niet direct onrechtmatig zijn,
hoewel daarover mogelijk ook nog veel gepraat zou kunnen worden. i
Op andere gronden zouden wij echter zo'n handeling als onjuist moe
ten kwalificeren. Ik wil dan ook nadrukkelijk de volgende vraag stel
len. Indien de goedkeuring van deze nota ter sprake komt zullen wij
in ieder geval onze stem verheffen tegen de gedwongen doorstromings-
regeling, in welke vorm dan ook, maar gaan wij bij een eventuele goed
keuring van de nota niet toch al teveel accoord met eventuele verdere
acties van het college in de richting van een gedwongen doorstromings-
politiek? Ik hoop hierop een duidelijk antwoord te krijgen. Mocht dit
inderdaad het geval zijn, dan zouden wij gedwongen zijn onze stem
vanavond tegen de nota uit te brengen. Tenslotte wil ik nog een op
merking maken over de functie van de binnenstad. De wethouder heeft
op een vraag van de heer Severens o.a. geantwoord, dat er nog mili
taire terreinen zijn. Ik weet niet of de wethouder beseft wat hij met
deze uitspraak heeft losgewoeld. In de vorige raad hebben wij hierover
wel eens gebakeleid. Er zitten naast de kosten die het met zich zou
meebrengen zoveel aspecten aan deze zaak, dat ik de indruk heb dat
dit argument nu maar even zonder meer wordt gebruikt. Ik geloof dat
de wethouder toch maar even goed moet bekijken of dit antwoord aan
de heer Severens ten aanzien van de binnenstadbewoning serieus is.
De heer VAN DUN: Ik wil in tweede instantie beginnen met mijn
antwoord aan de heer Von Schmid. Ik vind dat de heer Von Schmid c. s.
zich heel merkwaardig opstellen ten aanzien van twee zaken. Op één
punt verschil ik zeker levensgroot met de heer Von Schmid van mening,
waarbij ik hem op een inconsequentie moet wijzen. De heer Von Schmid
verzet zich tegen gedwongen doorstroming; wij praten niet meer over
vrijwillige doorstroming, waarmede hij accoord gaat. Hij verzet zich
tegen gedwongen doorstroming onder het adagium dat hier de rechten
van de mens in gevaar zijn: de mens heeft het recht ergens te wonen.
Daarover gaat het nu juist. De mens heeft het recht ergens te wonen,
en als het college de rechten moet afwegen van iemand die een huis
bewoont, waarvan de huur niet in relatie staat tot zijn inkomen, en
van iemand die geen dak boven zijn hoofd heeft, dan wenst dit college
toch duidelijk aan het laatste geval prioriteit te geven.
De heer VON SCHMID: Niet door een dergelijke regeling; daar
gaat het bij ons om. Natuurlijk hebben wij ook oog voor de positie van
de man, die u bedoelt. Het gaat ons echter om de oplossing en daarover
zijn wij het met u niet eens, ook op practische gronden.
De heer VAN DUN: Het is in ieder geval plezierig dat wij een op
lossing hebben; de heer Von Schmid heeft nog geen oplossing aangegeven.
Verder vraagt de heer Von Schmid met betrekking tot de militaire terrei
nen of mijn antwoord aan de heer Severens wel correct is en of dit ant
woord wel enige inhoud heeft. Ik geloof dat de heer Severens bij de be
spreking van de binnenstadsfunctie o. m. heeft gesproken over het dui
delijk handhaven van de woonfunctie. Ik heb hem toen een aantal za
ken genoemd, waaronder het voorhanden zijn van de militaire terrei
nen in de binnenstad. De heer Von Schmid weet uit de vorige raads
zittingen net zo goed als ik dat over dit onderwerp veel overhoop is
gehaald. Het vorige college heeft zich altijd op het standpunt gesteld,