1309
18 NOVEMBER 1971
bestaat aan deze practische wijze van taalonderricht; ik heb hiervan
uit eigen ervaring wel iets gemerkt. Ik zei zojuist dat ik betreur dat
er van de kant van het gemeentebestuur geen oplossing is gevonden.
Ik geloof dat er in de wet toch wel een oplossing kan worden gevonden.
In de wet op het voortgezet onderwijs wordt onder artikel 78, sub 7,
vermeld: "andere uitgaven ter verzekering van de goede gang van het
onderwijs zijn dus toegestaan". Nu is b.v. bij het lager technisch on
derwijs het aantal lesuren al teruggebracht van 36 naar 34, vervolgens
naar 32 en nu naar 30; dit laatste is tenminste met het oog op de hui
dige bezuinigingen zeer waarschijnlijk. Je zou dan kunnen denken dat
het onderwijs van de talen of van andere vakken waarschijnlijk wel he
lemaal de mist ingaat. Is het dan ook niet heel erg efficiënt juist deze
zeer snelle en moderne methode van taalonderricht in te voeren? Ik
wil de wethouder vragen toch al het mogelijke te doen om aan deze
huishoud- en nijverheidsschool dit practisch middel te verstrekken.
De heer VON SCHMID: Ik heb alleen maar een vraag voor de
wethouder. In het stuk wordt nl. gesproken over de wettelijke onmo
gelijkheid. De heer Froger heeft nu misschien al een richting aange
wezen, waardoor toch een oplossing zou kunnen worden gevonden. Er
staat ook in het stuk, dat een precedent zou worden geschapen indien
men in het verzoek zou toestemmen; ik vind hierin iets tegenstrijdigs
zitten. De zinsnede zou nl. kunnen doen veronderstellen dat ergens
toch een mogelijkheid voorhanden is. Als het wettelijk niet mogelijk
is, dan zou men met deze constatering kunnen volstaan. Bij het praten
over een precedent wordt de indruk gewekt dat het op de een of andere
manier toch mogelijk is. Misschien kan de wethouder iets hierover zeg
gen.
De heer BROEDERS: Ik geloof dat ik met betrekking tot de opmer
king van de heer Van Os heel kort kan zijn, omdat hij gewoon consta
teert dat het spijtig is dat het niet kan. Ik wil hierbij opmerken, dat
het desbetreffende schoolbestuur eigenlijk voor zijn voorzieningen bij
het departement moet aankloppen en dat men hiervoor bij de gemeen
te aan het verkeerde adres is. De heer Van Os betreurt dat ook de ge
meente nog niet een keer kan bijspringen, hetgeen ook doorklinkt in
de opmerkingen van de heren Froger en Von Schmid. Wij hebben bij
de beoordeling van de wet geconstateerd dat het niet mogelijk is en
eigenlijk hebben wij ten overvloede - daarop doelt de heer Von Schmid
- gezegd wel te bedenken dat als wij mogelijkheden zouden hebben om
aan het verzoek te voldoen dit enorme consequenties zou hebben voor
het gehele financierings- en prioriteitenstelsel van de gemeente. Ik
moet u zeggen dat het met het oog op de aangekondigde bezuinigingen
in het onderwijs en de tekorten, die in dit vlak kunnen worden aangetoond,
toch wel een heel zware kluif zou zijn en misschien zelfs wel ondoenbaar
zou zijn voor de gemeente om dit op te vangen. Dit alles hebben wij
met een enkele zin willen aankondigen. In de wet is het echter al uit
gesloten; wij kunnen nl. geen uitkeringen doen uit de gemeentekas aan
het bijzonder onderwijs. In de wet is echter bepaald dat wanneer scho
len voor openbaar onderwijs de norm overschrijden, scholen voor bij
zonder onderwijs een bijbetaling moeten ontvangen, hetgeen dan auto
matisch geschiedt. Het openbare onderwijs wordt daarom hier ook niet
genoemd. Het bijzonder onderwijs wordt niet alleen maar genoemd
omdat het openbaar onderwijs niet onder die bepalingen zou vallen.
Zodra het openbaar onderwijs door welke oorzaken dan ook de norm
zou overschrijden zou dat betekenen dat automatisch gelijksoortige