1312 18 NOVEMBER 1971 middel van uitkeringen van verzekeringen of andere inkomsten zo danig in zijn levensonderhoud kan voorzien, dat een uitkering van uit de gemeentekas niet nodig is. Ik heb al gezegd dat wij zijn voor een zo groot mogelijke rechtszekerheid voor de wethouders, maar wij zijn van mening dat art. 2 van de verordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die rechtszekerheid volle dig geeft. Daarnaast is ons argument dat ingevolge dit artikel on rechtvaardige financiële consequenties voor de gemeente kunnen worden voorkomen. Wij pleiten daarom voor opname van art. 2, zoals in de ontwerpverordening staat. Ik heb nog een korte op merking over art. 53 en art. 54. Ingevolge de ontwerpverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt bepaald dat het pensioen ingaat op de dag dat het recht ontstaat. In onze ver ordening wordt voorgesteld het pensioen eerst te laten ingaan nadat het is aangevraagd, met 1 jaar terugwerkende kracht. Het is bekend dat deze regeling ook wordt toegepast bij pensioenen voor ambtenaren en het A.O.W. pensioen, maar het is ook bekend dat in die kringen stemmen opgaan voor wijziging van dit artikel. De studie hierover is aan de gang. Wij zijn voorstander van de tekst, zoals de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten die aangeeft. In de afdeling is een en ander besproken en wij zijn wel bereid de twee laatstge noemde artikelen, zoals die zijn opgenomen in de gemeentelijke verordening, te aanvaarden, indien wordt vastgelegd dat bij aan passing van de ambtenaren- en A. O. W.-pensioenen in de zojuist door mij genoemde zin ook ten aanzien van politieke ambtsdragers deze nieuwe regeling zal worden gehanteerd. De heer QUADEKKER: In onze fractie zijn nog enige vragen ge rezen, waarop ik misschien een antwoord kan krijgen. Op de eerste plaats wil ik vragen of een in verband met de nieuwe gemeente verordening eventueel uit te keren bedrag aan wezen van een wet houder zal worden uitbetaald tot het 27e jaar van de wezen, indien zij studeren of invalide zijn. Dit komt nl. bij vele andere gevallen ook voor. Bovendien is de volgende vraag geopperd. Laten wij aan nemen dat iemand op 33-jarige leeftijd het wethouderschap aanvaardt en dit op 39-jarige leeftijd beëindigt. Hij krijgt dan nog een aantal jaren een uitkering. Laten wij daartegenover stellen iemand, die op 48-jarige leeftijd wethouder wordt en b.v. op 57-jarige leeftijd het wethouderschap beëindigt. Op 39-jarige leeftijd is het veel een voudiger zich aan te passen aan de dan aanwezige maatschappij dan op 57-jarige leeftijd. In deze verordening is nergens enige nuance ring te vinden ten aanzien van een oudere wethouder, die omdat hij dit politieke ambt heeft vervuld tegemoet wordt gekomen. De derde vraag van de fractie heeft betrekking op het volgende. Laten wij aannemen dat een wethouder dit ambt 8 jaar heeft vervuld. Hij krijgt dan zoals in de verordening wordt vermeld gedurende 6 jaar een uitkering. Hij is dan b. v. 63 jaar als de uitkering ophoudt. Wat móet er dan gebeuren van zijn 63e jaar tot zijn 65e jaar, wanneer hij een algemene uitkering krijgt? De VOORZITTER: Namens het college wil ik graag enkele op merkingen maken; over de oorsprong en betekenis van de nieuwe uitkerings- en pensioenverordening wethouders kan ik geloof ik erg kort zijn. Er was een verordening daterend uit het jaar 1956, er is een algemene pensioenverordening politieke ambtsdragers en er is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1312