1313
18 NOVEMBER 1971
een modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten, waarin het gemeentebestuur enige wijzigingen heeft aangebracht.
Het college stelt de raad voor deze nieuwe verordening vóór 1 januari
tot stand te laten komen.
De heer Crul spreekt over art. 53 van de ontwerpverordening van
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In dit artikel wordt ten
aanzien van ingang en einde van de pensioenen gezegd dat pensioenen
ingaan op de dag waarop het recht daarop ontstaat. In de aan de raad
voorgestelde verordening wordt dit artikel aangeviild met de zinsnede,
dat net pensioen eerst ingaat nadat het is aangevraagd, met 1 jaar
terugwerkende kracht. Ik wil een en ander toch graag in relatie zien
tot artikel 51. Hierin wordt nl. gesteld dat naast een uitkering in
gevolge een schriftelijke aanvrage ook een uitkering ambtshalve
kan plaatsvinden. Dat artikel 51 is in de nieuwe verordening van
de gemeente Breda ook gehandhaafd. Ik ben het met de heer Crul
eens dat een zo groot mogelijke service moet worden gegeven. In
de sociale wetgeving is op dit moment nog sprake van een terug
werkende kracht van 1 jaar en bij mijn weten in één geval zelfs
van drie jaar, maar er is een neiging dat ene jaar bij de A.W.W.
en A.O.W. en de drie jaar bij de kinderbijslagregeling te laten ver
vallen. Ik geloof mét de heer Crul dat wij de bepaling zoals die nu
in art. 53 is geformuleerd zouden kunnen handhaven, met de toe
zegging van mijn kant dat een nadere aanpassing zal plaatsvinden
zoara verdere studies een en ander rechtvaardigen. Wanneer ten aan
zien van de andere sociale wetgeving zou blijken dat de toevoeging
in artikel 53 een overbodige zaak is, hetgeen wel waarschijnlijk is,
dan zeg ik u toe dat het college u zal voorstellen deze toevoeging
weg te laten.
De heer Quadekker vraagt op de eerste plaats of het wezen
pensioen ook zou kunnen gelden voor wezen van 21 tot 27 jaar.
Hij spiegelt zich daarbij met een aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid aan andere genomen maatregelen, waarbij een uit
kering ook gedurende deze 6 jaar tot de mogelijkheden behoort.
Ik geloof dat ik heel duidelijk moet zeggen dat die A. P. P. A.
dit voor kinderen boven 21 jaar niet toestaat. De heer Quadekker
en de andere raadsleden hebben overigens duidelijk kunnen consta
teren dat de regeling voor kinderen beneden 21 jaar bij deze ver
ordening op vele onderdelen gunstiger is. De A. P. P. A. laat dit dus
niet toe, waarbij ik wel de kanttekening wil maken dat de normen
van de A.W.W. op die kinderen wel van toepassing zijn. Ik geloof
dat dit op het ogenblik het enig juiste antwoord is. De raad kan
mijns inziens met de wet van 1969 in de hand eenvoudig niet be
sluiten ten aanzien van de voorgestelde verordening de wezenuitke
ring ook van toepassing te verklaren op de leeftijd van 21 tot 27
jaar.
Verder wordt gesproken over de uitkering aan de wethouder.
Terecht is geconstateerd dat die uitkering met bepaalde percen
tages geldt voor een periode van 6 jaar. Zowel de heer Quadekker
als de heer Crul hebben hieraan aandacht besteed. Nu leef ik in de
veronderstelling en ik kan mij haast niet voorstellen dat ik dit niet
goed zie, dat er een recht bestaat op een uitkering gedurende die
6 jaar, Er bestaat geen recht op verlenging. Ik heb echter begrepen
dat zich wel een situatie kan voordoen, waarbij de raad bevoegd is
tot verlenging van de uitkering over te gaan.