1314 18 NOVEMBER 1971 Dit houdt dan verband met het bekende artikel 2, lid 5, van de ontwerpverordening. Het sluit tevens aan bij artikel 134 van de A.P. P. A. Nu meen ik dat het wat de toepassing van dit artikel betreft geen verschil maakt of men 36, 56 of 60 jaar oud is. De heer Quadekker zal dit wellicht betreuren. In beide gevallen zal gedurende 6 jaar een uitkering moeten worden gegeven, rekening houdend met de bevoegdheid die ik zojuist heb geformuleerd. Toch zal in de praktijk de situatie voor de jonge afgetreden wethouder bepaald onvergelijkbaar blijken te zijn met de situatie voor de wethouder, die b. v. op 63-jarige leeftijd aftreedt. Ik geloof dat ik dus moet persisteren bij deze opvatting, een opvatting die haar basis vindt in de wet. Aan de bepalingen over een uitkering van 6 jaar en de bevoegdheid tot uitloop is mijns inziens eigenlijk niets te doen. Ik geloof dat ik wat artikel 53 betreft met de heer Crul overeenstemming heb bereikt. Ten aanzien van artikel 2 met be trekking tot de verlenging van 21 tot 27 jaar kan ik de heer Qua dekker geen ander antwoord geven. Tenslotte kan ik stellen dat in de nieuwe regeling ook geen verschil is gemaakt tussen jongere en oudere wethouders. De heer CRUL: U zegt dat er niets is vastgelegd over het recht op verlenging na 6 jaar, maar dat is juist wel het geval. In lid 3 van artikel 2 is vastgelegd dat men gewoon recht heeft op ver lenging van de uitkering ingeval van ziekte en gebreken, en daar over gaat het nu juist. Volgens het ontwerp van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt dit recht niet expliciet genoemd, maar is ten aanzien van bijzondere gevallen in handen van de raad gelegd. Onder die bijzondere gevallen zou ook het voorbeeld van de heer Quadekker kunnen vallen. Iemand, die op 58-jarige leeftijd aftreedt als wethouder zal op 64-jarige leeftijd, wanneer ae uitkering ophoudt, moeilijk meer aan de slag kunnen komen. Ik vind dus dat lid 3 van artikel 2 van de ontwerpverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voldoende rechtszekerheid biedt. De raad kan in alle ge vallen waarin hij van oordeel is dat na die 6 jaar de uitkering moet worden verlengd, hiervoor toestemming geven. U bent in feite naar mijn mening hierop niet ingegaan, althans niet op de opmerking die ik hierover heb gemaakt. Ik blijf van mening dat door het invoeren van dat nieuwe lid 3 de financiële consequenties voor de gemeente niet goed bewaakt kunnen worden. Er kan bij uitvoering nl. sprake zijn van grote financiële consequenties en ik blijf er dus bij dat beter artikel 2 van de ontwerpverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten kan worden overgenomen. Ik wil er echter geen enkel misverstand over laten bestaan dat ik zonder meer on derschrijf dat er zoveel mogelijk rechtszekerheid voor de politieke ambtsdragers en in dit geval voor de wethouders moet worden ge schapen, maar ik zie gewoon niet in dat het nodig is dit op deze wijze te vertalen. De VOORZITTER: Zouden wij mogen afspreken dat het college de verordening op dit onderdeel nog eens nauwkeurig zal bekijken en zal nagaan of op korte termijn juist ten aanzien van dit facet een wijziging nodig is. Ik geloof dat dat op dit moment de ver standigste afspraak zou zijn, daarbij aantekenend dat de verordening nu zou kunnen worden aanvaard. Mochten er zowel ten aanzien van art. 53 als van het gewraakte artikel 2 wijzigingen gewenst zijn,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1314