1319
18 NOVEMBER 1971
zo te bouwen dat wij middels subsidies of anderszins tot de bouw
van woningen komen, die in de door ons gedachte categorie val
len.
De heer van Duijl stelt een vraag over de toewijzing. Ik wil
hem erop opmerkzaam maken dat wij niet gaan bouwen en dat wij
in eerste instantie niet toewijzen. De Algemene Woningbouwver
eniging gaat hier nl. bouwen. Uiteraard valt dit voor 50% onder
het toewijzingsbeleid van de gemeente. Wij hebben over de ene
50% dus niets te zeggen; dit gaat nl. in samenspraak met de Al
gemene Woningbouwvereniging. De andere 50% is niet direct toe-
wijsbaar aan de mensen met de lage inkomens, behalve als zij
gebruik maken van de huursubsidie; dit constateert de heer van Duijl
terecht. Anderzijds helpen deze woningen natuurlijk wel mee ten
aanzien van het gehele doorstromingsprincipe.
De heer VAN DUIJL: De wethouder heeft mij wel begrepen, maar
ik zou toch graag van hem een duidelijker uitspraak hebben gekregen
ten aanzien van de toewijzing van 50% van de woningen. Mijns in
ziens zou toewijzing bij voorkeur moeten geschieden aan de mensen
met de lage inkomens, met gebruikmaking van de huursubsidie, om
dat de nood in die sector dan enigszins gelenigd zou kunnen worden.
Die uitspraak zou ik graag van de wethouder horen.
De heer VAN DUN: Ik wil de suggestie van de heer van Duijl
graag meenemen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voor
stel besloten.
25. Bijlage nr. 371.
PREADVIES VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS OP EEN
SCHRIJVEN VAN EEN REGELINGSCOMMISSIE SCHOOLEXAMENS
L. O. BREDA INZAKE PROCEDURE TOELATING VAN LEERLINGEN
BASISONDERWIJS TOT VOORTGEZET ONDERWIJS.
De heer DEES: Dit voorstel, gebaseerd op een schrijven van de
regelingscommissie procedure toelating Van leerlingen van het basis
onderwijs tot het voortgezet onderwijs,heeft eigenlijk twee belang
rijke aspecten. Het eerste aspect betreft de erkenning dat een school
toets, voorzover dit een momentopname is, niet adequaat is om een
advies voor voortgezet onderwijs te kunnen geven. Men stelt daarvoor
als alternatief de instelling van een schoolvorderingentoets, die wat
meer de schoolloopbaan van de leerling onder de loep neemt en als
zodanig ook twee belangrijke gevolgen Heeft. Op de eerste plaats
kan men via de evaluatie van de schoolvorderingentoets tot een waarde
bepaling van het onderwijs komen en op de tweede plaats dient deze
toets ter ondersteuning van het advies aan de leerling met betrekking
tot het vervolgonderwijs. Het tweede aspect is het volgende. In 1967
voteerde de raad geld voor deelname van scholen voor basisonderwijs
aan een schooltoets en naar mijn mening heeft toen niemand, zo
als ik in de notulen heb kunnen lezen, hunnen vermoeden dat juist
de ervaringen daarmede zouden leiden tot het inzicht dat meer over
eenkomst in onderwijsdoelstellingen en leerplannen van de verschil
lende zuilen van het onderwijs zeer gewenst is. In het preadvies
wordt wellicht ten onrechte de indruk gewekt, dat die harmonisatie