18 NOVEMBER 1971 niets anders overblijft dan het voorstel aan te nemen als inderdaad het geld anders weg is, want wij zijn er allemaal van overtuigd dat ten aanzien van gemeenschapsaccommodatie in Breda nog het een en an der moet worden gedaan. Ik val opnieuw in verbazing als ik bij het lezen van het tweede onderdeel van het voorstel zie dat er een nieuwe stichting komt, terwijl de Doelen al een stichting heeft. Ik wil het col lege toch heel uitdrukkelijk vragen te trachten ervoor te zorgen dat één stichting op z'n minst deze twee gebouwen exploiteert. Ik geloof dat dat zonder meer in het belang is van een efficiënte werkwijze en een op elkaar afgestemd raken ten aanzien van de vereiste voorziening gen. Ik vind het voorstel dus duidelijk in strijd met het beleid dat door het college en de Dienst voor Jeugd en Sport in deze wijk wordt gevolgd om het grote aantal Bredase stichtingen te saneren en op een positieve wijze terug te brengen tot een kleiner aantal, waardoor de onderlinge afstemming beter kan worden gegarandeerd. De toch al in zo geringe mate aanwezige gemeenschapsaccommodatie kan dan in ieder geval optimaal worden bezet. Ten aanzien van punt twee heb ik dus de volgende uitdruk kelijke vraag: kan het college mij toezeggen dat alles zal worden gedaan om te bereiken dat één stichting die twee gebouwen zal beheren. Ik hoop dat de raad daarachter staat. Ik heb ook nog een opmerking met betrekking tot het derde punt. Ik vraag mij nl. steeds meer en meer af of de subsidieregeling van 1957 niet eens moet worden herzien. Ik ge loof echter dat deze regeling los van dit punt moet worden bezien en ik wil voorstellen tijdens de begrotingsbehandeling meer in het alge meen hierop terug te komen. Ik ga er dus wel mee accoord, maar wil dit punt tijdens de algemene beschouwingen meer principieel aan de orde stellen. Ik hoop dat mijn zeer bewuste emotionele uitval bij punt 1 dui delijk is overgekomen en ik hoop dat ik van het college een duidelijk antwoord krijg op mijn vraag of wij naast of tegenover elkaar staan. Ik wil graag naast elkaar staan, maar ik heb het gevoel dat wij tegen over elkaar staan. De VOORZITTER: U heeft zeer bewuste uitspraken gedaan, mijn heer America, maar het is ook duidelijk dat zij voor uw verantwoording zijn. De heer GIELEN: Mede namens de heer Biemans wil ik nog een korte opmerking maken. Er wordt nl. gesproken over de accommodatie, die in Princenhage aanwezig is. Ik meen dat het college al zoveel toe zeggingen aan Princenhage heeft gedaan, o. a. ten aanzien van de mid denstand, de bevolking en de uitbreiding van Princenhage, die voorlo pig nog niet zijn gerealiseerd. Ik neem overigens aan dat dit wel zal gebeuren. Iedereen spreekt ten aanzien van accommodaties in Princen hage over de Doelen, maar wanneer men daar gaat kijken ziet men dat het een gewone gymnastiekzaal is, waaraan niet één Princenhaagse vereniging iets heeft. Ik wil de raad toch vragen met het voorstel mee te gaan, zodat Princenhage toch een accommodatie krijgt waarmee iets te doen valt; momenteel is geen adequate accommodatie aanwezig. Ook de Doelen is niet geschikt voor het jeugdwerk in Princenhage. De heeiVfcANNING: Ik ben in verband met een korte afwezigheid niet in de gelegenheid geweest om met mijn fractie over dit stuk van gedachten te wisselen; ik heb hiervan zelfs pas kort vóór deze raadsver gadering kunnen kennisnemen. Bij lezing van zowel de notulen van 17 december 1970 als van de tekst van het voorliggende voorstel kan het college zich wellicht voorstellen dat een vergelijking op z'n minst

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1327