1329 18 NOVEMBER 1971 merd dat datgene wat wij beschikbaar wilden stellen voor de jeugd over bodig was, omdat er al zoveel was in Princenhage. Diegenen die deze school en deDoelen gezien hebben weten wel dat het toch eigenlijk ner gens op lijkt. Kortom, ik heb eens gemeten en getekend hoeveel vloer oppervlakte dat oude cavalje dat nu zou moeten worden opgeknapt heeft. Daarbij kwam ik uit op 359 m", verdeeld over een aantal hokken, waar aan van alles en nog wat te doen is. De reparatie van die 359 m2 zou uitkomen op een bedrag van 136. 800, --. Wanneer men nu enigszins in de bouwwereld thuis is en ik mag toch wel aannemen dat achter de collegetafel mensen zitten die begrip hebben van semi-permanente bouw e. d.dan weet men dat zelfs op dit moment van dure woning bouw grote houten dubbelwandige bouwobjecten worden geleverd voor 180, -- per m2. Voor 359 m2 a 180, -- per m2 zou dit een bedrag vergenvanƒ64.620, -- en dan zouden wij nog ruim 72.000, over hebben. Daarmede zouden wij de inrichting kunnen bekostigen of Tuin- zigt ook zoiets geven. Ik denk dat mevrouw jager zich bij dit laatste idee wel zou willen aansluiten. In de uitbreidingsplannen is ruimte gereser veerd voor gemeenschapshuizen. Deze houten gebouwen gaan met wat onderhoud gemakkelijk tien jaar mee en ik wil dus voorstellen de jeugd van Princenhage van hetzelfde geld een heel ander gebouw te geven en Tuinzigt eveneens een dergelijk gebouw te verstrekken. De heer VAN DUN: Mag ik mij bij de beantwoording van de raadsleden beperken tot een aantal zaken, die in relatie staan tot het geen op 17 december 1970 tijdens de raadsvergadering is behandeld, en misschien tot de bouwtechnische aspecten van het voorliggende voorstel. Ik hoop dan bij voorbaat hierbij niet dezelfde toer op te gaan als de heer America, omdat ik geloof dat deze manier van discussiëren nu niet bepaald leidt tot een prettige behandeling van zaken. Ik moet dit toch even kwijt. Ik geloof dat ik de heer America goed citeer als hij zegt dat hij gechanteerd is, omdat hij zich een stropop voelt als raadslid en dat hij bedonderd is en ik vraag mij dan eigenlijk af of dat nu getuigt van een door de heer America zelf zo vaak bepleite toleran tie en begrip voor elkaar. Ik geloof dat in de discussie met de raad op die manier bij voorbaat, tenzij ik de heer America verkeerd versta, een stuk goede trouw wordt uitgesloten. Ik meen toch dat wij als mensen tegenover elkaar kunnen toegeven dat er fouten kunnen worden gemaakt. Ik vind helemaal niet dat het college moet worden gezien als een aan tal supermensen, die bij voorbaat te kennen hebben gegeven dat zij geen fouten zullen maken. Ik moet u zeggen dat wij een fout hebben gemaakt. Onze fout is geweest dat wij het bedrag voor een verbouwing van de panden Dreef 8 en 8a tijdens de raadsvergadering van 17 decem ber 1970 niet hebben vermeld. Ik wil er ook geen misverstand over la ten bestaan hoe dat komt. Dat komt, omdat wij dat op dat moment niet wisten. De heer America geeft eigenlijk bij voorbaat te kennen dat hij geen excuus wil aanvaarden, maar dit is de enige verklaring. Ik zou het willen omdraaien. Hoe denkt men dat het college zijn argumentatie tij dens die vergadering zou hebben willen opbouwen als het niet wist dat de panden Dreef 8 en 8a geld zouden gaan kosten en deze wetenschap voor zichzelf zou houden? Ik geloof dat zoiets bij voorbaat een slechte zaak is. Ik wil toch nog wel een misverstand uit de weg ruimen. In december 1970 heeft het college gesproken over de minimumvoorzie ningen in Princenhage en wij hadden daarmede het oog op de panden Dreef 8 en 8a in een bruikbare toestand. Het bleek echter anders te zijn. Wij hebben als college pas op 5 januari 1971 inzicht gekregen in een toen noodzakelijk geachte verbouwing van de panden Dreef 8 en 8a,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1329