1331
18 NOVEMBER 1971
samen te vatten: waarom komt deze zaak op dit moment moeilijk over?
Dat komt omdat het college behoorde te weten - dat wil ik toegeven -
bij de behandeling in december 1970 dat de panden Dreef 8 en 8a geld
zouden kosten, maar het college wist het niet. Ik heb u verteld hoe dat
gekomen is. De raad heeft er moeite mee en grijpt terug naar de behan
deling in december 1970, zich afvragend of het raadhuis op oneigenlij
ke argumentatie is verkocht. Ik geloof niet dat dat zo gesteld moet wor
den. Verder zit ik nog met de beantwoording van twee punten. Iemand
heeft nog een vraag gesteld over de inrichtingskosten; ik meen dat uit
de bijlage blijkt dat de inrichtingskosten in het totaalbedrag zijn ver
werkt. Op de tweede plaats hebben mevrouw jager en de heer Brooimans
bezwaar gemaakt tegen het huurbesluit, waaruit zou kunnen blijken dat
indien de raad hiermede accoord zou gaan de panden alleen maar ge
schikt zijn voor jeugd- en jongerenwerk en niet voor gemeenschapsac
tiviteiten. Ik wil dan voorstellen art. 2 en 3 van het eventueel door de
raad te nemen besluit zo te veranderen dat "voor het jeugd- en jonge
renwerk" geschrapt wordt en dat vermeld wordt dat de activiteiten mogen
bestaan uit datgene wat de stichting in haar statuten als doelstelling heeft
omschreven. In die statuten staat duidelijk dat zij gemeenschapsactivi
teiten pleegt en daarmede hebben wij dus geen moeite. Voorts kom ik
terug op de overval van de heer Froger, die uit het losse handje komt
met een aantal m2-prijzen en mijns inziens duidelijk een aantal alter
natieven stelt.
De heer FROGER: Het is niet uit het losse handje, hoorj
De heer VAN DUN: Daarin heeft u gelijk; ik moet dat terugnemen.
De heer Froger komt echter met een alternatief, waarbij hij ons vlotweg
een aantal berekeningen voorschotelt, die ik voorshands wil overnemen,
maar men zal het mij niet euvel duiden als ik zeg dat die op dit mo
ment niet door het college op hun merites zijn te toetsen. Ik kan wat
dit betreft dus geen alternatieve toezegging doen.
De heer MANS: Ik wil een paar korte opmerkingen maken, die
met name betrekking hebben op het tweede gedeelte van het voorstel.
Ik geloof dat door alle sprekers is gesteld dat het verstandig zou zijn
de panden in dienst te stellen van de totale gemeenschap. Het is be
kend en dit sluit aan bij de voorstelling die de heer Van Dun zojuist
heeft gegeven over de huurovereenkomst, dat artikel 2 van de statuten
duidelijk de mogelijkheid opent om de panden ter beschikking te stel
len van de totale gemeenschap en niet alleen van het jeugd- en jonge
renwerk. Men heeft gevraagd waarom er tweestichtingen moeten be
staan, omdat het beleid van de Dienst voor Jeugd en Sport en het col
lege er toch op gericht is het aantal stichtingen te saneren. Ik zal u
een overzicht geven van de hierop betrekking hebbende historie. De
stichting Doelen is indertijd gepolst over het eveneens exploiteren van
deze panden; deze stichting is hiertoe niet bereid gevonden. De nood
zaak ontstond toen een andere stichting in het leven te roepen. Het
college heeft de statuten van die stichting goedgekeurd en er is een
afspraak gemaakt dat van gemeentewege zou worden aangedrongen op
coördinatie, een en ander conform de richtlijnen die in de vergadering
van 10 april 1957 zijn vastgesteld ten aanzien van de regeling tot sub
sidiëring van ruimtebiedende gelegenheden. Nummer 4 van die richt
lijnen vermeldt: "samenwerking met gelijkgerichte instituten mede ten
aanzien van een vruchtbaar en efficiënt gebruik van middelen en krachten