135 11 FEBRUARI 1971 overleg slechts een paar dagen daarvoor in mijn bezit kwam. Ik had dus geen gelegenheid om - en dat vind ik zonder meer noodzakelijk - daarover met mijn fractiegenoten te spreken. Ik heb dit aan de voor zitter meegedeeld en hem om verdaging van het overleg gevraagd, hetgeen echter om verschillende redenen niet mogelijk was. Wel is er later op mijn verzoek een gesprek geweest met de voorzitter van deze raad over deze zaak, waarin deze mij duidelijk heeft gemaakt dat het zijn bedoeling is de uitnodigingen voor het overleg zo tijdig uit te schrijven, dat bespreking in eigen kring van de te behandelen punten mogelijk is, terwijl mij verder duidelijk is geworden dat in het over leg tussen de fractievoorzitters alleen die zaken worden besproken die de orde en de werkwijze van de raad betreffen. Ik heb mij dan ook op die gronden bereid verklaard als voorheen aan het overleg te blijven deelnemen. Het overleg is van mijn kant dus niet afgebroken. Tot slot van mijn inleiding nog een opmerking over het collegi- aliteitsbeginsel. In samenhang met het betoog van de heer Kroon zou ik willen verklaren dat onze fractie er van overtuigd is dat wethouder Mans in het college zitting heeft genomen om al zijn krachten in te zetten voor de belangen van alle burgers van Breda. Ik heb al enkele opmerkingen gemaakt over het betoog van de heer Van Loon, maar ik wil er toch nog even op ingaan omdat hij er vandaag op terug is gekomen. Het is een beetje moeilijk te zeggen dat hij de landelijke politiek aan de orde heeft gesteld. De heer Van Loon zegt namelijk in zijn algemene beschouwing, nadat hij behalve over het landelijke ook over het plaatselijke P. A.K. heeft gesproken: "Op een werkelijk constructief medewerken van deze groepering kan in deze omstandigheden, vooral, ook vanwege haar ook in deze raad politieke opstelling, nog nauwelijks worden gerekend". Dat is mijns inziens toch wel plaatselijke politiek. Ik wil er verder niet op ingaan, omdat de heer Van Loon in feite toch, zo heb ik het althans aangevoeld, evenals wij bereid blijft constructief samen te werken. Naar aanleiding van de opmerking over de bekende Amerikaan zou ik nog het volgende willen zeggen. Ik heb geen persoonlijke rancu nes en ik heb daarmee ook geen persoonlijke opmerking willen plaat sen. Ik heb alleen gezegd dat de geest van deze Amerikaan blijkbaar naar Breda is overgewaaid en daar heb ik niets persoonlijks over de heer Van Loon bij voor ogen gehad. Dan nog twee opmerkingen over het betoog van de heer Van Loon. Ik vond dat de installatievergadering van de democratiseringscommissie, zeker gezien de punten die daarin door de voorzitter naar voren zijn gebracht, geen flop was. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt voor de volgende vergadering met een agenda en ik heb er vertrouwen in dat wij goede zaken zullen kunnen doen, die wij op korte termijn met besluiten kunnen afronden. Vervolgens wil ik nog even terugkomen op de woningwetwoningen, ondanks het feit dat de heer Van Loon daarover zelf eigenlijk al uitsluit sel heeft gegeven. De P.A.K. -fractie heeft vanzelfsprekend met genoe gen geconstateerd dat de K.V.P. een ander standpunt gaat innemen. Zo heb ik het althans begrepen. Dit zou kunnen resulteren in een spoedige herziening vanuit het college van het genomen besluit en wij wachten het voorstel van het college dan ook af. De heer VAN LOON: Dan hebt u het wel verkeerd begrepen, mijn heer Crul. Ik heb mij er helemaal niet over uitgesproken wat déze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 135