1379
23 NOVEMBER 1971
De VOORZITTER: Dames en Heren. Wij zullen nu beginnen met
het antwoord van het college van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van de algemene beschouwingen bij de behandeling van de be
groting. U zult begrijpen dat deze beantwoording enigszins fragmenta
risch zal moeten zijn, omdat ook wij ons voornemen ons aan het tijds-
schema te houden, opdat wij omstreeks half twaalf deze bijeenkomst
zouden kunnen beéndigen.
De VOORZITTER: In het afgelopen jaar hebben de raad en het
college van burgemeester en wethouders heel wat met elkaar te stel
len gehad.
Voor zover men zou willen spreken van een tegenstelling tussen raad
en college -- dit is mijns inziens een verkeerd uitgangspunt en ik kom
hierop straks nog terug -- is er inderdaad een en ander gebeurd. Het
is bij deze algemene beschouwingen zeer opvallend dat de raad zich
bezig houdt met het functioneren van de gemeentelijke democratie.
U zult dan ook begrijpen, dat van de kant van het college -- met
name door de voorzitter --op verschillende facetten van dat functione
ren wat nader zal worden ingegaan. Ik hoop ook dat wij gelegenheid
krijgen om met elkaar vooral te zoeken naar oplossingen. Hierbij zou
ik willen opmerken, dat dit bepaald niet een probleem is voor Breda
alleen. Tenslotte gaat het mijns inziens niet aan, wanneer raad en
college elkaar wederzijds beschuldigen bij onmacht in een bepaalde
situatie. Deze moet men niet projecteren op het andere bestuursorgaan.
De schuldvraag is naar mijn idee dus niet zo bijzonder interessant.
Graag wilde ik. met u spreken over het functioneren van de raad,
van het college van b. en w. en van de afdelingen. Verder is er na
drukkelijk gevraagd te spreken over het functioneren van de democra-
tiseringscommissie. Tenslotte wil ik nog een enkele opmerking maken
over de ambtenaren, die ik in dit verband een belangrijk element acht.
Over het functioneren van de raad is in allerlei toonaarden ge
sproken en dat is allemaal vanzelfsprekend voor uw rekening, dames
en heren.Er zou 'bevetloosgepraat worden", er zou "een gemis zijn
aan bestuurskracht" enzovoort. Het komt er echter vooral op neer --
en daarVoor heeft een groot deel van de raad zich zeer duidelijk uit
gesproken -- dat men wenst te komen tot een veel effici&nter werk
wijze. Enkele leden wensen de problemen voornamelijk op hun zake
lijke merites te bekijken, terwijl anderen de voorkeur geven aan een
benadering van een andere kant. Naar mijn gevoel hoeft dit alles ook
niet met elkaar in strijd te zijn. Eén ding staat echter centraal bij uw
opmerkingen over het functioneren van de raad: vrijwel van alle kan
ten komt naar voren, dat de raad onvoldoende informatie heeft. Ik
vind dit nogal erg, en ik geloof dat wij er geen steek mee opschieten
wanneer dit naar voren wordt gebracht als een weigering door het col
lege van burgemeester en wethouders die informatie te geven. Op die
manier wordt eigenlijk een stuk wantrouwen geïntroduceerd, dat naar
mijn gevoel onnodig is.
Op dit punt zou ik van de kant van het college willen zeggen,
dat wij volop bereid zijn alle medewerking te geven aan de informatie
van de raad. Dit betekent vanzelfsprekend, dat alles wat mogelijk
bekend zou moeten zijn aan de raad voor een goede besluitvorming
niet aan de raad zal worden onthouden door het college. Het is wèl
van belang -- doch dat is een opvatting binnen het college, die u
vroeg of laat zeker zult ervaren -- dat die informatie gericht zal zijn.
Tenslotte zal dit toch ook moeten betekenen, dat men bij de infor-