23 NOVEMBER 1971
1380
made -- hierbij heeft de raad vanzelfsprekend ook een eigen bevoegd
heid om te bepalen wat men wil zien -- ook met enige selectie te werk
zal moeten gaan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verordening
in voorbereiding over de openbaarheid van overheidsdocumentatie, die
niet door het college maar door u zal worden vastgesteld. Hierbij zullen
richtlijnen worden gegeven --ik geloof dat dit onvermijdelijk is -- dat
u zelf en uiteraard ïrfetons bepaalt welke stukken u zullen geworden.
De heer Crul zegt dit toch sterk te willen intensiveren en vraagt rih een
uitspraak van het college dat "Slle ambtelijke stukken voor de raad be
schikbaar zullen komen". Ik wil hierbij nog twee opmerkingen maken.
Allereerst vind ik, dat wij gezamenlijk moeten bepalen hoe dat gaat
verlopen. Ik vind bovendien dat ook de ambtenaren zelf daarover iets
te zeggen zouden kunnen hebben. Het is dan ook reëel dat men de
vraag beantwoordt of de ambtenaren bij het beschikbaar stellen van hün
stukken enige inspraak zouden mogen hebben. Wij zijn dus met die in
formatie akkoord, doch laten wij die ook geordend laten verlopen door
gezamenlijk een verordening vast te stellen.
Bij het functioneren van de raad kom ik terug op enkele opmerkin
gen van de heer Van Os. Hij fietst naar een doel en hij zegt daarbij dat
er wat bijgestuurd moet worden. Het lijkt mij dat dit verhaal gepubli
ceerd zou kunnen worden, want het zal lezenswaardig zijn. Ik moet ech
ter toch wel zeggen, dat dit "bijsturen" door het college van burgemees
ter en wethouders reeds plaatsvindt. Wanneer u het aantal nota's bekijkt
dat u nu hebt gekregen -- ook in de informatieve sfeer -- naast de no
ta's welke door het college aangekondigd zijn of die het reeds heeft uit
gebracht, dan moet ik er toch de nadruk op leggen dat die nota's juist
de middelen zijn waarmee dat fietsen en sturen wordt gerealiseerd.
Ik ben het met de heer Van Os eens, wanneer hij zegt dat wij moeten
open staan voor de opvattingen van de burgerij. Nog meer ben ik het
met hem eens als hij spreekt over de mentaliteit, die er zou moeten
bestaan. Ik geloof niet dat men dit alleen tegen anderen moet zeggen,
doch dat dit ons allen geldt zoals wij hier zitten. Wij moeten bepaald
allemaal een goede mentaliteit kunnen opbrengen.
In de hele vergadertechniek die wij kennen zijn natuurlijk wel
aspecten, waarover aan de raad gevraagd zou kunnen worden of daarin
geen vereenvoudigingen zijn aan te brengen. Zou men kunnen overgaan
tot een stuk zelfbeperking? Zou men zich van bespreking kunnen ont
houden, wanneer men het met een stuk eens is? Dit zijn echter allemaal
kwesties die wij in onderling overleg zouden moeten bepalen.
Ook is gesproken over de presentiegelden en ik wilde daarbij drie
opmerkingen maken. De heer van Loon zegt die gelden niet te zien als
een juiste afspiegeling van het werk dat moet geschieden, terwijl de
koppeling van de vergoeding aan de vergaderingen hem een onjuiste
situatie toeschijnt. Hij acht dit minder gewenst en denkt ook bepaald
aan het vaststellen van een verordening of van een bijdrage in de on
kosten die door de raadsleden gemaakt worden. Ik zou de heer van Loon
graag willen wijzen op het voorschrift in de gemeentewet, dat vergoe
dingen die worden betaald juist gebaseerd zijn op de vergaderingen
(art. 60). Voorshands zie ik geen mogelijkheid dat andere systemen,
waarbij de raadsleden voor hun aktiviteiten vergoeding zouden ontvangen,
zouden kunnen worden toegepast. Vervolgens zegt de heer Crul het aan
vaardbaar en aantrekkelijk te achten, dat de raadsleden de verhoging
van hun presentiegelden beschikbaar stellen voor andere doeleinden.
Met name denkt hij hierbij aan de verbetering van de publieke tribune.