23 NOVEMBER 1971 1388 mede verwerkt te hebben. Ik weet niet of dat helemaal zal lukken en het risico bestaat -- wij zijn nu bezig daarvoor een opzet te maken en het te verwerken in het investeringsplan -- dat wij daarmee niet helemaal klaar komen, omdat het een groot werk is. Als de heer Sandberg zegt, dat wij eigenlijk niet willen weten een gemeente te zijn die al geen sluitende begrotingen meer heeft, dan verwijs ik naar de vijf gemeenten waarvan hij zegt dat zij een aanvullen de bijdrage hebben gevraagd. Tot vandaag hebben wij nog geprobeerd bij het ministerie van Binenlandse Zaken en bij de raad van de gemeen telijke financien te achterhalen of dit exact waar is. Het is echter op dit moment niet te achterhalen. Het kan namelijk zijn, dat men bij het bestaan van een saneringsplan een tijdelijk tekort houdt, mits men een plan heeft het in enkele jaren in te halen. Het is dus niet zeker dat die overige vier een aanvullende bijdrage hebben aangevraagd. Dit hebben wij dus nog niet kunnen verifiëren. Zelfs in dat geval hebben die gemeen ten echter twee zaken onder ogen te zien: een overschrijding van de mini mum-norm voor de belastingen en bovendien een tekort op hun begroting. Dat is mijns inziens nog zwaarder dan onze situatie op dit moment. Overigens vind ik het toch niet helemaal terecht, wanneer de heer Sand berg stelt dat wij de situatie misschien wat mooier hebben voorgesteld dan in feite het geval is. Ik dacht dat wij in onze conclusie bepaald geen misverstand hebben la ten bestaan over het feit, dat ook naar ons oordeel de situatie verre van gemakkelijk is. Dit wil niet zeggen dat andere vooruitzichten ontbreken. Bij de invoering van de uitbreiding van het plaatselijk belastinggebied is er natuurlijk weer enige mogelijkheid op soelaas. Wij blijven bovendien altijd nog de hoop houden, dat ook op andere wijze in de situatie van de gemeente mogelijk verbeteringen zouden kunnen worden aangebracht. De heer van Loon wijst op de relatie van de begroting en de reke ningen, waarbij 'hij zegt: als er zo grote afwijkingen zijn moet er iets niet kloppen. Ik moet zeggen, dat hij daarin gelijk heeft. Hij wil daar op verder terugkomen als de nadere analyse beter bekend is. Ik stel dit op prijs en wil daarbij wel zeggen, dat wij toch steeds bezig zijn met de verdere ontwikkeling van de systematiek met betrekking tot de op stelling van de begroting en tot de kredietbewaking. Wij zijn nu bezig een plan op te stellen om een kredietbewaking via de automatisering -- waarin ook de verplichte administratie is ingebouwd -- door te voeren. Daarover hebben wij zelfs overleg gevoerd met andere grote gemeenten. Met betrekking tot de opzet van het hele plan lopen wij -- althans voor dit deel -- voorop. De hele problematiek hebben wij dus ver doordacht en wij hopen volgend jaar dat systeem te kunnen invoeren. Dan zal een betere analyse en vergelijking mogelijk zijn. Men kan echter niet ont komen aan het feit, dat via begrotingswijzigingen -- dat bedoelt ech ter de heer van Loon natuurlijk ook niet -- in de loop der jaren bij sturing plaatsvindt. Ik moet u erop wijzen, dat de analyse altijd ge beurt vanuit de primaire begroting naar de definitieve rekening. Ik dacht dat bij die analyse thuishoort, dat er tussentijds begrotingswijzi gingen hebben plaats gevonden. Over de situatie bij de ENWA, die de heer van Loon als voorbeeld gebruikt, wil de heer van Dun misschien nog iets zeggen. Het ligt mijns inziens op zijn terrein. De heer van Loon spreekt nog over de kritische benadering van de begroting 1973 en de heer Crul oppert een voorbehandeling in april van de begroting 1973. De raad zou daarbij dan voor de nodige priori teiten kunnen zorgen. Daarvan zou ik willen zeggen, dat het in principe

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1388