1393 23 NOVEMBER 1971 reren zaken eerst te inventariseren, dan vast te stellen wie waaraan werkten hoe de relatielijnen liggen op plaatselijk, regionaal, provin ciaal en landelijk niveau, om vervolgens te trachten in overleg met de betrokkenen te formuleren hoe alles eventueel beter zou kunnen functioneren. Tenslotte willen wij dan overleggen over en stimuleren tot vrijwillige medewerking aan een andere structuur. Door de beperk te hoeveelheid tijd zal niet alles tegelijk aangepakt kunnen worden, zodat wij het een na het ander aan de orde moeten stellen. Enkele van mijn ambtenaren zijn reeds bezig met die inventarisatie, terwijl ik zelf reeds afspraken gemaakt heb met het Oudemannenhuis, het Wit-Gele Kruis, de provinciale raad voor de maatschappelijke en geestelijke volsgezondheid om tot overleg te komen. Ik voorzie ech ter dat dit werk veel tijd en tact zal kosten, alleen al omdat het niet louter een organisatorisch probleem is maar ook een van mentaliteits- befnvloeding van vele mensen betreft, waarvoor een zekere periode van rijping nodig is. Intussen is er natuurlijk wel iets tot stand gekomen. De Stichting Bejaardenwerk is een gecoördineerd orgaan, terwijl de gezinszorg is geherstructureerd, evenals het KIM, ongehuwde moeder hulp, en de sociale werkvoorziening. Hiermede meen ik gereageerd te hebben op de opmerkingen over de eventueel te verbeteren samen werking tussen de vele dienstverlenende organen, die de heer Froger en de heer van Loon maakten. U kunt hieruit concluderen dat wij mèt de raad van mening zijn, dat coördinatie en integratie noodzakelijk zijn, terwijl wij tevens de zin erkennen van de functie die samenhan gen onderzoekt en overleg pleegt met de betrokkenen. Op dit moment zijn wij nog niet van mening, dat wij moeten overgaan -- gezien de activiteiten in het kader van deze functie door de ambtenaren en het college -- tot het aantrekken van een aparte ontwikkelingsdeskundige. Bovendien zijn reeds diverse ontwikkelingsdeskundigen in functie, zo niet plaatselijk dan toch provinciaal. Deze willen wij niet in de wielen rijden, doch juist met hen overleggen wat er moet gebeuren. De heer van Loon merkte op "geen apart gebouw voor de sociale dienst" te plaatsen. Hij zei dit in het kader van stadsontwikkeling en bestuurscentrum. Dat behoort dan tot de portefeuille van de heer van Dun, maar omdat hij zo nadrukkelijk zegt: "geen apart gebouw voor de sociale dienst", moet ik hier toch even op ingaan. In de beleids nota is sprake van één gebouw, omdat de sociale dienst op het ogen blik in twee of eigenlijk in vier gebouwen zit. Men spreekt niet van een apart gebouw. De heer van Loon weet echter ook wel dat reeds jaren concrete plannen bestaan voor het realiseren van een apart ge bouw. De tekeningen zijn al klaar. Voor mij is een apart gebouw voor de gemeentelijke sociale dienst geen principe en ook geen statussymbool. Dat had u, denk ik, ook niet verwacht. Ik moet echter wel zorg heb ben voor een goede huisvesting» Daaraan moest hoognodig iets worden gedaan. Nu zult u zich herinneren dat in de raadsvergadering van 27 mei in de raad een voorstel is geweest voor het ter beschikking stel len van een krediet en het huren van een pand in de Karnemelkstraat. Tegelijkertijd is ook gesproken over een eventuele sluiting van het gebouw in de Kloosterlaan, terwijl het daar werkende personeel over geplaatst zou kunnen worden naar de vrijkomende ruimte op de Hout markt. Binnenkort hoop ik u hierover een plan voor te leggen. Dit betekent een adempauze in de nood voor de sociale dienst, die zeer hoog was, en die dan voor enkele jaren gelenigd zal zijn. U hebt dan ook kunnen zien, dat in het investeringsplan 1972-1976 de nieuwbouw voor de sociale dienst eerst met ingang van 1974 is gepland, terwijl

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1393