23 NOVEMBER 1971
1396
omvang van Breda niet zodanig kan zijn, dat grote lichamen zoals
het Rijk of de P. T.T. in dit opzicht geëvenaard kunnen worden.
Vandaar de hieraan verbonden conclusie, dat de gemeenschappelijke
aanpak van personeelsprojecten -- waarvoor de Vereniging van Neder
landse Gemeenten de aangewezen instelling wordt geacht -- gewenst
is om in deze situatie te voorzien. Ik meen ook dat wij in de beleids
nota aangegeven hebben, dat er reeds een aantal vergaderingen is
geweest met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
om tot een centraal bureau voor personeelsbeleid te komen. De heer
Kramer heeft ook nog kanttekeningen geplaatst bij vraag 55 van het
vraag- en antwoordboek. Hij gaat er daarbij van uit, dat wij nog niet
zo ver zijn dat ambtenaren in het openbaar mee discussiëren en in
zaken die door de raad worden beslist. Nu dat zo is, zie ik niet het
verband met de door hem geschetste positie van de ambtenaar als
een vogelvrije en openbare schietschijf. Zij spreken en dan zijn zij
het misschien wel, ofwel zij spreken niet maar dan zijn zij het ook
niet. Zij spreken niet, dus zijn zij het niet. Ik geloof overigens dat
wij deze zaak ook niet moeten overdrijven. De uitdrukkingen "open
bare schietschijf" en "vogelvrij" vind ik nogal sterke termen. Dit
neemt echter niet weg, dat wij deze zaak toch ook weer niet moeten
minimaliseren of over het hoofd zien. Het is daarom toch goed af te
wachten wat dienaangaande gesteld zal worden in een nota van de
minister van Binnenlandse Zaken, die begin november -- volgende
week -- zal woiden uitgebracht aan het rijksoverleg en daarna aan
de Tweede Kamer. Ik meen wel, dat dit een andere nota is als waar
over de heer Kramer sprak. Hij bedoelde die van de commissie
Toxopeus. Er komt echter een nota uit en ik meen dat wij daarop
even moeten wachten. Wij hopen dat daarbij naast de rechtspositionele
aspecten mede aandacht gegeven zal worden aan de veranderende
relatie tussen ambtenaar en bestuur en tussen ambtenaar en burgerij.
i
DE VOORZITTER: U zult begrijpen, dat wethouder van Dun,
die vervolgens het woord zal voeren, wat meer tijd nodig heeft omdat
hij ook de portefeuille van de heer Melzer waarneemt.
Wethouder van Dun: In de mij toegewezen tijd mag ik -- na
aftrek van wat de heer de Raaff te veel heeft gebruikt -- proberen
de raad iets te vertellen over openbare werken, ruimtelijke ordening,
een aantal zaken over huisvesting, kwesties van verkeer en openbaar
vervoer, de zorg voor het milieu, een aantal economische problema-
tieken en een aantal zaken betreffende het Energie- en Waterbedrijf.
Dit zal ik doen met dezelfde vooronderstelling als waarmee u, mijn
heer de voorzitter, begonnen bent: het zal fragmentarisch zijn en --
zo de raad mij dat niet euvel duidt --in telegramstijl.
De heer van Loon begon met te zeggen, dat het aantal wonin
gen dat wij in 1972 zullen produceren verheugend is. De laatste tel
ling van 1971 brengt met zich mee, dat wij in 1972 hopen te reali
seren: 1345 woningen --, waarvan 748 in de woningwet- en de premie-
corpor-tiebouw --, 365 in de premiebouw en 232 in de vrije sector.
Dit zijn 1345 in totaal, naast 1154 woningen in 1971. De heer van
Loon spreekt over de experimentele woningbouw en ik geloof dat zijn
opmerking zeer terecht is. Wij kunnen duidelijk stellen, dat men
vroeger bij bestemmingsplannen uitging van de gedetailleerde plan-
making. Wij hebben nu het systeem van het maken van bestemmings
plannen in hoofdzaak, terwijl de uitwerking van plannen geschiedt