11 FEBRUARI 1971 138 universeel latijn zult u zeker begrijpen dat ik de toezegging van onze voorzitter bijzonder op prijs stel dat de frequentie van de verga deringen zal worden opgevoerd indien nodig. Wat ik echter belangrij ker acht is de beperking van de lengte van de vergaderingen van bij voorbeeld 19 uur - overigens liever 19. 30 uur - tot uiterlijk 23. 00 uur. Ten aanzien van de reactie van het college op de zogenaamde kleine boodschap waren onze verwachtingen duidelijk te hoog gespan nen. Op 5 november 1970 schreef u ons na systematisering van de aan de orde zijnde vraagstukken tot een standpuntbepaling te zullen komen. Onze fractie zou graag nu de eerste resultaten van die arbeid hebben vernomen, maar wij hopen dat die spoedig komen. Ik zou daarbij de functie van de raad, waarover zojuist ook gesproken is, willen zien als tweeledig: controlerend ten opzichte van het eigen gekozen dage lijks bestuur, maar ook in feite mee-besturend. Het laatste vinden wij natuurlijk belangrijker dan het eerste, want wij hebben het college ons vertrouwen geschonken en er zijn geen motieven om, zeker na de uit voerige beantwoording van vanmiddag, aan dat vertrouwen enige af breuk te doen. Dat meebesturen en meedenken vereist, naast tijdige informatie over pasklare plannen, ook inzicht in de diverse stadia van voorberei ding. Maar zelden krijgt de raad daar zoveel mogelijkheden toe als hij eigenlijk wel in zijn overmoed en te grote ambitie zou verlangen» Ons bezwaar ten aanzien van het huidige W. E. B. ligt niet zozeer in het niet-bindende en vrijblijvende karakter ervan - u hebt even op even tuele bezwaren gedoeld - als wel in de schijnverwachtingen die het over leg zou kunnen wekken en vooral in de werkkracht die elk overleg nu eenmaal vergt van uzelf, mijnheer de voorzitter, van uw college en van uw ambtenaren, waar eventueel veel, weinig of geen rendement van komt. Wij hebben begrepen dat het college streeft naar een zo groot mogelijke openheid en openbaarheid van het W.E. B. en wij ho pen dat dit ook volledig resultaten zal afwerpen. Dat wij onze instemming betuigen met de regionale samenwer king op functioneel gebied spreekt eigenlijk vanzelf. Eén aspect zou ik, naar aanleiding van een bericht in De Stem van hedenochtend waar op u ook doelde, willen vermelden ten aanzien van de P. T.T. -gemeen ten. Het alleen en op zichzelf aantrekken van experts op dit moment - als dat eerder was gebeurd had de situatie voor onze fractie natuurlijk gans anders gelegen - doet het mij enigszins voorkomen alsof deze ge meenten aan het "verolmen" zijn, als u begrijpt wat ik bedoel. Het college betoont een zekere mate van geestdrift over de pro vinciale nota's inzake ruimtelijke ordening en gewestvorming. Ik ben benieuwd of ook in de statenvergadering van 19 februari een dergelij ke weerklank te beluisteren zal zijn. In ieder geval wil ik er nu op wij zen dat directe verkiezingen bijvoorbeeld voor regionale of gewestelij ke organen die daarin worden vermeld ons liberalen bijzonder aanspre ken, maar alleen dan als zij zinvol kunnen zijn voor het electoraat en dat kan alleen indien dergelijke autoriteiten ook functionele bevoegd heden kunnen uitoefenen, zoals u zelf al hebt gezegd. Anders spreekt een dergelijke stelling ons in het geheel niet aan en is die slechts een lippen dienst aan de tijd. Vervolgens de Moerdijk. De regeling is nu bestuurlijk voortreffe lijk, hebt u gezegd. Ik beschouw dit als een compliment aan de libe rale statenfractie, die vele malen in commissoriaal verband het "on aanvaardbaar" ten aanzien van de aanvankelijke voorstellen heeft doen horen en verbeteringen gesuggereerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 138