1411 25 NOVEMBER 1971 van deze nieuwe weg. Ik geloof verder dat deze nieuwe relaties dan snel geregeld zouden moeten worden. Uw vraag aan de raad of hij vindt dat wij met betrekking tot deze zaak tot overleg moeten ko men kan ik volmondig bevestigend beantwoorden. Ik zou alleen graag zien dat dat overleg spontaan plaatsvindt. Op mijn opmerking over de presentiegelden heeft u gereageerd met een verwijzing naar art. 60 van de Gemeentewet, waarin vermeld wordt dat voor het bijwonen van vergaderingen vergoedingen worden gegeven. Dat was mij bekend en ik begrijp ook wel dat wij als ge meenteraad van Breda niet in staat zijn de Gemeentewet te veran deren. De minister heeft nu echter toegezegd dat hij iets aan deze zaak zal gaan doen en heeft inmiddels de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevraagd terzake een advies uit te brengen. Wellicht is het mogelijk dat de opvattingen van de raad over deze aangelegenheid voorzover deze bestaan, ter kennis van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden gebracht, en in het advies aan de minister kunnen meespelen. Vervolgens heeft u gezegd dat u het behandelen van de beleids nota b.v. in januari een griezelige en moeilijke aangelegenheid vindt. U begreep niet goed waarom ik voorstelde de beleidsnota in januari te behandelen; aan de andere kant ontgaat mij het grieze lige en moeilijke hiervan, en ik vraag mij af waarom u hierover zo denkt. Wij hebben duidelijk aan het college gevraagd om een beleidsnota, zodat wij naast de begroting een inzicht hebben in het beleid en dit beleid kunnen bespreken. Ik neem aan dat aan deze beleidsnota veel werk is besteed; ook de ambtenaren hebben hieraan een zeer belangrijke bijdrage geleverd. Nu moet u mij maar niet kwalijk nemen dat ik niet goed begrijp dat wij deze beleidsnota nu maar zonder meer voor kennisgeving moeten aannemen, zonder prac- tisch in de gelegenheid geweest te zijn er een woord over te zeggen. Indien de raad er echter geen behoefte aan heeft de beleidsnota uit voerig te bespreken dan zal ik hierop verder niet terugkomen. Voorts wil ik ingaan op de woorden van wethouder Broeders en wel ten aanzien van mijn vraag hoe hij zich de financiering voorstelt van investeringen, die in de toekomst versneld mogelijk zijn. De wet houder heeft gezegd, als ik hem tenminste goed begrepen heb, dat bij de huidige gemeentefondsuitkeringen reeds rekening wordt gehouden met het achterblijven van de investeringen. De wethouder vindt het logisch daaruit te concluderen dat bij een toekomstige mogelijkheid van versnelde investeringen er dan ook een verhoging van de ge meentefondsuitkeringen zal plaatsvinden. Ik wil dan toch graag van de wethouder weten waar de centrale overheid straks, wanneer tot die versnelde investeringen wordt overgegaan, de hiervoor benodigde mid delen vandaan haalt. Ik moet u zeggen dat ik er niet in geloof en ik ben geneigd te zeggen dat wij het inlopen van die achterstand wel kunnen vergeten. De mededeling van de wethouder over zijn meerja rig financieringsplan vind ik uitermate interessant, maar persoonlijk heb ik toch meer behoefte aan duidelijkheid in de gewone jaarlijkse begroting. Het is natuurlijk bijzonder belangrijk dat wij tot een meer jaren-plan komen, maar mijns inziens zullen wij allereerst moeten streven naar een goed-geordende huishouding alvorens te gaan praten over een planning van allerlei toekomstige financieringen. Wat dit onderdeel betreft zou ik tenslotte nogmaals willen wijzen op het be lang van een efficiënte kostenbewaking.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1411