25 NOVEMBER 1971
1416
op haar eigen continuïteit gaat beraden. In een ander verband kom
ik hierop straks nog even terug, nl. in verband met het afstoten
van oude taken. Hierbij moet zeker gedacht worden aan die institu
ten, die geen bestaansrecht meer hebben, hoewel dit misschien wat
zwaar is uitgedrukt, omdat hun werk is overgenomen of in ieder ge
val voor 907o wordt overlapt door het werk van andere instituten.
Ik vind het bijzonder jammer, dat ik ten aanzien van de woor
den van wethouder Broeders geen overleg meer heb kunnen plegen
met onze financiële expert, ae heer van Graafeiland. Hij is dinsdag
avond weggegaan en zou vanavond pas terugkomen. Ik beperk mij
daarom tot een aantal kanttekeningen. Op de eerste plaats wil ik
onze mening weergeven over de steeds ongunstiger wordende ver
houding tussen de investeringsruimte en de exploitatiekosten. Naar
mijn mening doet het helemaal niet terzake of de exploitatiekosten
van het eerste jaar in de investeringen worden opgenomen, indien
men deze gedragslijn maar continueert en jaar in jaar uit dezelfde
politiek volgt. In dat geval is er wel degelijk een vergelijking van
jaar tot jaar mogelijk. Het voorbeeld van de wethouder kan dan
juist dienen om aan te geven wat wij onzerzijds hebben bedoeld.
Wethouder Broeders is er nl. aan voorbijgegaan dat slechts dat deel
van het totaalbudget voor investeringen kan worden gebruikt na af
trek van de exploitatiekosten. De investeringsruimte is gewoon een
budgettaire restpost. De wethouder heeft een voorbeeld genoemd, maar
bij het geven van een voorbeeld moet hij uitgaan van ae geplande
investering, de daarmede gepaard gaande exploitatiekosten en de
ruimte, die deze kosten in het budget innemen, en niet zoals hij
deed van een investering, waarna hij stelt dat de exploitatiekosten
daardoor stijgen. Wij houden derhalve onze redenering op dit punt
geheel staande en ook, hetgeen nog veel belangrijker is, onze con
clusies. Ook wat de bijkomende kosten betreft zien wij na de be
antwoording door de heer Broeders nog wel enige onduidelijkheden
over datgene wat hij hieronder verstaat. Ik breng dan toch nog even
het antwoord op vraag 11 ter sprake. Hieruit valt op te maken dat
hij daarbij denkt aan de totstandkoming van investeringen, althans
aan de daarmede samenhangende kosten. Naar onze mening dient bij
het doen van een investering gewoon bekend te zijn wat de kosten
zullen zijn over de totale looptijd van die investering en daarover
heerst in ieder geval nog een grote onduidelijkheid. Wat de sluitende
begroting betreft is de wethouder heel bekwaam via de nooduitgang
ontsnapt door misschien wel terecht op te merken dat ook de ge
meenten, die een aanvullende uitkering krijgen wel eens belangrijk
boven de minimumnorm zitten. Toch komt het ons wat eigenaar
dig voor dat Breda nu als typisch de enige gemeente geen uitkering
heeft aangevraagd en wel de minimumnorm heeft overschreden. Het
was ons bekend dat de wethouder zorgen heeft over onze financiële
situatie; dat is het criterium niet. Wij willen erop wijzen dat indien
teen andere beleidslijnen worden uitgezet het gewoon niet te voor
omen zal zijn dat wij over 1 2 jaar aanbelanden bij een niet-
sluitende begroting. De wethouder zelf heeft voldoende argumenten
geleverd om dit te voorkomen. Het zijn allemaal argumenten pro
om juist dat beleid om te buigen. Wij moeten saneren en ten aan
zien hiervan wil ik op dit moment nog helemaal in het midden laten
of het hierbij zal gaan om de schoolmelkvoorziening, de samenwerking
van Kruisverenigingen, de integratie van het bejaaraenwerk of mis
schien ook wel om het paedagogisch centrum. Er zijn duizend en één