1429
25 NOVEMBER 1971
overschrijden van de minimumnorm vaak niet meer te leveren. Ik
geloof dat dit nog een klein misverstand was.
De. heer DE RAAFF: De heer Van Loon verheugt er zich over dat
ook bij het college de mening leeft dat er gecoördineerd en geïntegreerd
moet worden. Hij zegt er dan bij dat de raad wel regelmatig op de hoog
te moet worden gehouden. Ik vind dat een alleszins zinnige suggestie.
De vraag is wel hoe het gebeuren moet. Ik geloof dat het mogelijk is,
naar analogie van het ter kennis brengen van b.v. de rapporten van
het Verificatiebureau, die ter inzage liggen voor de raad en in de
raadsafdeling voor financiën besproken worden, tussentijds de raad te
informeren en een en ander in de raadsafdeling voor sociale zaken en
volksgezondheid te bespreken.
De heer Sandberg heeft gesproken over het betrachten van voor
zichtigheid ten aanzien van "juiste" informatie. Dat is natuurlijk een
duidelijke zaak. Ik heb overigens zelf gezegd: nu heb ik aangetoond
dat het er 300 minder zijn, maar dat zegt nog niets, omdat het er
maar van afhangt welke norm gehanteerd moet worden. Ik krijg wel
de indruk dat Cato in deze raad navolging vindt. Het is waarschijn
lijk wel bekend dat deze man iedere redevoering beëindigde met de
woorden: "Ceterum censeo, Carthaginem esse delendam" of "voorts
ben ik van oordeel, dat Carthago verwoest moet worden". De heer
Froger heeft zijn beschouwing beëindigd met de woorden:
De heer FROGER: Bedankt voor de vergelijking.'
De heer DE RAAFF:"en overigens ben ik van mening dat
het Turfschip toch moet worden afgestoten". De heer Sandberg eindigt
zijn repliek met de woorden: "en overigens ben ik van mening dat de
wethouder aandacht had moeten besteden aan een sterke controle".
Over de controle op uitkeringen van de sociale dienst is zeer uitvoe
rig gesproken in de openbare raadsafdeling voor sociale zaken. Er staat
een zeer uitvoerig antwoord in het vraag- en antwoordboek onder nr.
148. Ik geloof niet dat wij erover moeten blijven praten, tenzij er een
standpunt bepaald zou moeten worden.
De heer Kramer wijst op de bezetting van de personeelsafdeling.
Ik ben met hem van mening dat deze zaak een voortdurende aandacht
zal moeten hebben. Ik heb intussen wel de ervaring opgedaan dat het
aanbod van deskundig personeel ter zake van personeelsbeleid niet zo
ruim is. Het is werkelijk moeilijk om aan deskundig personeel te ko
men. Ik geloof daarom, mede in verband met de efficiency, dat wij
met alleen eventueel ons eigen apparaat moeten uitbreiden, maar ook
moeten trachten in gezamenlijk overleg met andere gemeenten tot een
personeelsbureau te komen. Ik meen dat de heer Kramer en ik het ook
eens zijn over de aspecten, die verbonden zijn aan uitspraken van amb
tenaren. Ik blijf van mening dat het woord "vogelvrij" wat overtrokken
is, maar toch heeft de opmerking van de heer Kramer mij aanleiding
gegeven tot het voeren van gesprekken. Inderdaad zijn aan deze zaak
aspecten verbonden, die wij niet mogen vergeten en die wij in eerste
instantie misschien kunnen hebben vergeten. Ik mag nu misschien be
sluiten met de woorden: overigens ben ik van mening dat wij toch zover
moeten zien te komen dat ambtenaren eerlijk hun mening kunnen ver
kond] gen.
De heer VAN DUN: Overigens ben ik van mening dat deze instan
tie een instantie van misverstanden schijnt te zijn. Ik. wil beginnen