25 NOVEMBER 1971
1132
dat de kinderen in de verkeersspeeltuin meer praktijkoefening zouden
kunnen opdoen. Het college wil het gehele probleem van de andere
kant benaderen. Wij hebben nl. de indruk dat de ongevallen met kin
deren in Breda niet te wijten zijn aan een slechte praktische verkeers-
opvoeding, maar meer aan het verkeersgedrag en verkeersmentaliteit
van de oudere weggebruiker. Dat probleem moeten wij niet oplossen
door het creëren van een verkeersspeeltuin. Mijns inzien moet dit pro
bleem door het nemen van een aantal maatregelen van de zijde van
de gemeentelijke overheid te lijf worden gegaan. Ik heb al genoemd
het rijden met te hoge snelheid en het negeren van rode stoplichten.
Dit zijn enkele simpele voorbeelden van overtredingen in onze stad,
maar ook in andere steden. Wij willen de problematiek liever langs
die kant aanpakken dan het schaarse geld nu te investeren in een ver
keersspeeltuin.
De heer KRAMER: Wilt u hiermede zeggen dat de verkeersspeeltuin
uit het investeringsplan zal worden gehaald? Die staat er nl. nog steeds
in.
De heer VAN DUN: Dat weet ik, maar niet om op dit moment
te realiseren.
De heer Crul heeft een opmerking gemaakt, die ik mogelijk niet
helemaal begrijp. Hij zegt dat de wethouder waarschijnlijk wegens tijd
gebrek in eerste instantie niet is ingegaan op de suggestie van zijn frac
tie inzake het bouwen van woningen. Ik heb schielijk zijn algemene
beschouwing gelezen en gezien dat hij ten aanzien van de huisvestings
problemen heeft gesproken over het waardevolle advies van de ombuds
man Van Dam met betrekking tot het stichten van een fonds, waaruit
woningen met een redelijke huur kunnen worden gerealiseerd. Ik heb
gezegd dat het college hier helemaal achter staat, maar dat wij alleen
benieuwd zijn op welke manier een en ander zal worden geconcretiseerd.
Op de tweede plaats heeft de heer Crul gesproken over de opknapbeurten
en renovaties. Ik meen hierop niet terug te moeten komen, omdat wij
een lange raadszitting o. a. gewijd hebben aan de nota huisvesting. De
heer Crul zegt op een bepaald moment ook dat wij als Breda bereid
moeten zijn een bijdrage te leveren. Breda is hiertoe bereid. De heer
Crul doet in verband hiermede de suggestie o. m. bouwgrond te reser
veren. Het is bekend dat dit het probleem van dit moment is. Ik geloof
echter dat zodra wij de beschikking krijgen over de Haagsche Beemden,
indien deze zaak tenminste gunstig verloopt, aan deze verplichting dui
delijk aandacht zal moeten worden besteed. Verder heeft de heer Crul
nog twee opmerkingen over de wijken. Op de eerste plaats een opmer
king in verband met de renovatie, waarover het college gezegd heeft
dat een renovatie dan pas goed kan zijn, indien zij steunt op een goede
infrastructuur in de wijk. Op de tweede plaats maakt de heer Crul de
opmerking, dat wij moeten streven naar een meer functioneel gebruik
van de wijken, d. w. z. werken, wonen en recreëren in de wijken. Het
college heeft gezegd dit nadrukkelijk te zullen doen bij de nieuwe stads
planning, maar er zit natuurlijk een aantal haken en ogen aan vast.
Een aantal werkfuncties kunnen niet in de wijken worden ondergebracht,
terwijl wij ook zullen moeten waken voor een versnippering van tussen-
gelegen functies, waardoor de eenheid in gevaar komt. Mocht de heer
Crul van mening zijn dat hij met dit antwoord nog niet volledig aan
zijn trekken is gekomen dan hoop ik dat hij bij de behandeling van de
hoofdstukken op een en ander terugkomt.