1458
25 NOVEMBER 1971
nut van hebben. Het regelmatig binnenkomen van aanvragen voor ver
goedingen is voor het college wel aanleiding geweest zich af te vragen
of niet eens een regeling zou moeten worden ontworpen. In het afge
lopen jaar is een commissie gevormd, waarvan verschillende hoofden van
dienst lid zijn, o. a. de directeur van het vervoerbedrijf, de directeur
van het energiebedrijf en de directeur van de sociale dienst, terwijl
ondergetekende en de afdeling personeel eveneens in deze commissie
vertegenwoordigd zijn. Wij zijn wel tot een nieuwe regeling gekomen.
Wij hebben deze regeling besproken in het georganiseerd overleg; ik
meen dat dit georganiseerd overleg zich met deze regeling reeds accoord
heeft verklaard. Wij hopen door deze regeling verlost te worden van al
le incidentele aanvragen en bovendien een greep op dit probleem te
krijgen. In deze regeling is ook wel bepaald dat vergoedingen, die in
het verleden reeds toegekend zijn, gehandhaafd blijven; zij zijn wel
bevroren op het bestaande niveau. Het zal moeten worden aangetoond,
indien mocht blijken dat de vergoedingen niet redelijk meer zijn. De
heer Van Overveldt spreekt op een gegeven moment zijn twijfel uit
over de juiste toepassing van de regels. Ik kan moeilijk geloven dat
de regels niet juist zouden worden toegepast. De regeling is nog maar
betrekkelijk kortgeleden ontworpen en ik meen dat er in het verleden
geen regeling bestond. Misschien wordt op verschillende plaatsen niet
hetzelfde gehandeld, maar ik geloof dat in de toekomst toch overeen
komstig de nieuwe regeling zal worden gewerkt. Met betrekking tot
de telefoonvergoedingen moet ik zeggen dat wij dit probleem nog niet
onder ogen hebben gezien. Ik heb wel eens de vraag gesteld of die te
lefoonvergoedingen nu wel noodzakelijk waren en of de telefoon zo
langzamerhand niet een algemeen aanvaard gegeven in de maatschap
pij was. Men heeft mij toen gezegd dat zelfs de huidige minister van
financiën niet accoord gaat met het afschaffen van telefoonvergoedingen.
Ik hoop hiermede in eerste instantie de heer Van Overveldt recht te hebben
gedaan.
De heer VAN DUN: Mevrouw Van Nes heeft enkele vragen gesteld
in relatie tot de beleidsnota en het investeringsplan. Haar vraag naar
een inhoudsopgave van de beleidsnota getuigt van het feit dat deze no
ta naar haar mening ook inhoud heeft; anders zou zij daarover waar
schijnlijk geen vraag hebben gesteld. Mevrouw Van Nes vraagt verder
hoe wij het Hoogspoorplan terugvinden in het investeringsplan. Ik meen
dat er wel drie posten zijn opgenomen. Op de eerste plaats is er post
B 600. 04 op pagina 8 ten aanzien van de aanlegkosten van het Hoog
spoorplan. Deze zijn over 4 jaar gepland, op dit moment voor een to
taalbedrag van 16 miljoen gulden. Volgens het contract is hierin een
gedeelte van het stationsvoorplein verwerkt. In de voorzieningen, die
niet begrepen zijn in de overeenkomst met de N. S.is voorlopig op
genomen over een aantal jaren het Stationsplein zijde Speelhuislaan voor
wat betreft de grondkosten en de aanlegkosten. Ten aanzien van een aan
tal andere zaken, die samenhangen met de verkeersreconstructie in Bre
da en het Hoogspoor, met name de door mevrouw Van Nes genoemde
Kennedybrug en de Mauritsbrug, is op dit moment nog niet te voorzien
in welk jaar deze zullen worden geëffectueerd. Ik wil haar echter op
voorhand vertellen dat de mogelijkheid bestaat dat de raad op korte
termijn een voorstel over de situering van de Kennedybrug bereikt. Dat
is een enigszins vreemde zaak, en houdt verband met de mogelijkheid
dat de aanleg van de Kennedybrug in aanmerking komt voor een aan
vullende subsidie van de Dienst Aanvullende Werken. Zoals bekend