1461
25 NOVEMBER 1971
juist zijn. Ik mag aannemen dat de vergoedingen juist zijn, als zij
overeenkomstig de nieuwe regeling worden uitgekeerd. Een ander punt
is het inzicht in de totaliteit van de uitgekeerde vergoedingen en het
eventueel overwegen van een andere regeling, omdat de bedragen te
hoog worden. Ik ben met de heer Van Overveldt van mening dat de
ze kwestie inderdaad ook cijfermatig bekeken moet worden. Ik weet
op dit moment nog niet of een commissie dit voor haar rekening moet
nemen. Ik wil eigenlijk voorstellen eerst in het apparaat te bekijken
of wij een en ander uit de gegevens van de administratie kunnen ha
len. Er is ook sprake van twee soorten gegevens. Er zijn vaste vergoe
dingen, die uiteraard gemakkelijk uit de gegevens van het apparaat
zijn vast te stellen; er zijn echter ook variabele vergoedingen op de
claratiebasis en deze vergoedingen zijn natuurlijk ieder jaar anders.
Ik wil wel toezeggen dat ik pogingen in het werk zal stellen om te
achterhalen welke bedragen ermede gemoeid zijn, zodat wij precies
weten waarover wij spreken.
De heer VAN BANNING: Mag ik bij interruptie een kleine op
merking maken? Ik geloof wel dat de uitgekeerde bedragen juist zijn.
U heeft echter zelf een Leitmotiv aangegeven: het belang van de dienst.
Dit soort zaken heeft de gewoonte een eigen weg te gaan bewandelen.
Uiteindelijk krijgen dan heel veel mensen vergoedingen en wordt het
oorspronkelijk doel uit het oog verloren. De vraag is of daarnaar eens een
onderzoek kan worden ingesteld en of daarover de raad eens nader kan
worden geïnformeerd. Het gaat niet om de grootte van de bedragen,
omdat wij daarin wel enig inzicht hebben.
De heer DE RAAFF: De heer Van Banning vraagt dus om een on
derzoek buiten de dienst om, teneinde na te gaan of de vergoedingen
terecht gegeven worden. Ik wil dit toch eerst met de afdeling perso
neelszaken bekijken. Wij kunnen dan vaststellen wat wij weten en wat
wij eraan kunnen doen. Ik blijf van mening dat ofschoon alle vergoedin
gen toch via het college al dan niet worden goedgekeurd de hoofden
van dienst in eerste instantie de aangewezen personen zijn om te be
oordelen of een bepaalde vergoeding al dan niet nodig is.
De heer VAN BANNING: Mogen wij daaruit afleiden dat de raad
wordt geïnformeerd?
De heer DE RAAFF: Neen, ik wil het eerst bekijken. Ik ben wel
bereid tot het verstrekken van de informatie die uit het onderzoek
voortkomt. Mocht dan blijken dat er meer aan gedaan moet worden
en dat een commissie een en ander zal moeten onderzoeken, dan ben
ik bereid een dergelijke commissie te formeren.
De heer VAN DUN: Het investeringsplan is naar onze mening
een planning op middellange termijn op basis van de op dit moment
bekende gegevens. Bij het voorhouden van een prioriteitstelling aan
de raad is het naar mijn mening niet mogelijk op voorhand rekening
te houden met eventualiteiten. Mevrouw Van Nes noemt terecht een
tweetal eventualiteiten: subsidie en het verkeers- en vervoerplan. Er
zijn er wel meer, maar dat zijn mijns inziens dingen waarmede wij
ook in de prioriteitstelling moeten leven. Het i s wel mogelijk, zoals
ik in eerste instantie ook al heb gezegd, dat op basis van nieuwe ge
gevens een aanpassing van het investeringsplan aan de raad wordt voor-