1478 25 NOVEMBER 1971 zover het de verwachting over een optimaal functioneren betreft. De VOORZITTER- Gezien het algemeen karakter dat verbonden Is aan de kwestie van de kinderboerderij heeft het college mij gevraagd u enige mededelingen te doen en het standpunt van het college nader toe te lichten. Het is inmiddels duidelijk dat de heet Brooimans een motie zal indienen, die ondertekend zal zijn door vrij veel raadsleden. Ik ken de inhoud van die motie nog niet. De heer Brooimans heeft de weg van de aankondiging bewandeld. Ik moet zeggen dat ik dit een juiste weg vind. Hij moet en mag eerst de mening van het college af wachten. Ik hoop intussen wel dat het mogelijk zal zijn dat wij elkaar overtuigen. Ik geloof dat dit bij onze beraadslagingen tot de mogelijk heden zal moeten blijven behoren. Wat is er nu aan de orde. Ik geloof dat ik u en mijzelf een paar vragen zou mogen stellen. Op de eerste plaats is mijns inziens een heel belangrijke vraag: wat hebben wij be sloten en wat staat er in de verordening? Daaraan verbonden is de vraag: wie doet wat in het gemeentebestuur? Direct daaraan weer verbonden is de vraag: is het college bevoegd tot het zetten van de stap die gezet is? Naar mijn mening is dit een aantal principiële vragen, die wij el kaar in dit verband en speciaal bij deze gelegenheid zouden mogen stellen. Ik zal proberen een antwoord te geven op de eerste vraag ten aanzien van datgene wat wij besloten hebben. De verordening, die enkele jaren geleden tot stand is gekomen, geeft hierop een antwoord. Hierin wordt nl. vermeld dat de dienst voor jeugd en sport het beheer voert over de accommodatie in de sectoren jeugd en sport. Dit zou be tekenen dat wanneer de kinderboerderij niet zou vallen onder de sector jeugd zij zou moeten worden gerekend tot de door het college van bur gemeester en wethouders aan te wijzen beperkt toegankelijke en onder regelmatig toezicht staande voorzieningen voor actieve recreatie. De heer Brooimans plaats de kinderboerderij naar mijn mening zeer terecht in het kader van de openlucht-recreatie. Ik kan dus afstrepen de situa tie dat de kinderboerderij onder de sector jeugd zou vallen, omdat er in die situatie nl. helemaal geen verschil van mening zou bestaan. De raad zou dan nl, in deze verordening beslist hebben dat de kinder boerderij onder de dienst voor jeugd en sport zou moeten vallen. Dat is nu niet het geval; het is nl. heel duidelijk dat de kinderboerderij niet langer beperkt toegankelijk is. De heer Kroon heeft hierop zeer nadrukkelijk gewezen. De kinderboerderij is onbeperkt toegankelijk en wordt daardoor gerangschikt in de categorie voorzieningen voor de ac tieve recreatie. In vraag 120 is de vraag gesteld of het college de kin derboerderij heeft overgebracht naar de dienst van beplantingen. Het college heeft daarop bevestigend geantwoord. Verder wordt door het college in antwoord op vraag 120 verklaard wat het college onder ac tieve recreatie verstaat. Misschien is dit antwoord niet helemaal vol ledig. Ik laat dit echter straks graag aan de heer Mans over. Ik kom dus tot de eerste conclusie dat in de desbetreffende verordening dat gene is opgenomen wat wij hebben besloten en ik vind dat wi j ons daaraan moeten houden. Dat betekent dus dat het college de bevoegd heid bezit te bepalen onder welke dienst de kinderboerderij zal moe ten vallen. Zelfs als het zou gaan om beperkt toegankelijke en onder regelmatig toezicht staande voorzieningen, dan nog schrijft de veror dening voor dat de aanwijzing door het college van burgemeester en wethouders zal geschieden. Concluderend kan ik zeggen dat wij ge zamenlijk de spelregels hebben opgesteld en dat wij hebben besloten wie wat doet. Op grond van de verordening is dus het college bevoegd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1478