1487 25 NOVEMBER 1971 De heer JANSEN: Wat het behoefte-element betreft heb ik mij misschien wat cru uitgedrukt, toen ik in eerste instantie de culturele voorzieningen erbij betrok. Misschien heb ik dit gedaan om een en an der wat extreem naar voren te brengen. Ik ben blij dat de wethouder dit onderkent. Ik begrijp ook dat een dergelijke discussie moeilijk van de grond kan komen, maar ik vraag mij af of het misschien mogelijk is hierover in de afdeling een discussie op gang te brengen en misschien ook in de Jeugdadviesraad en de Culturele Raad, Ten aanzien van de motie wil ik het volgende opmerken. De voorzitter vroeg zich af of een kinderboerderij en het begrip jeugd elkaar wel dekken. Nu het hierbij om een kinderboerderij gaat is dat voor mij een duidelijke zaak. De voorzitter heeft ook gesteld dat de bevoegdheid ten aanzien van het bepalen onder welke dienst de kinderboerderij valt bij het college ligt. Daarmede ben ik het volkomen eens. Toch wil ik de vraag stellen of het college, indien de raad zich uitspreekt voor een andere regeling, bereid is rekening te houden met de wensen van de raad. De heer AMERICA: Ik heb nog wat moeite met de welzijnsraad. Na de uitleg gehoord te hebben blijft mijn felicitatie bestaan ten aan zien van het overleg tussen de drie organen. Toch heb ik er ernstig be zwaar tegen als in officiële kringen in dit verband zou worden gespro ken van een "welzijnsraad". Ik vind dat gewoon jammer, omdat mijns inziens een dergelijke raad veel meer zou moeten inhouden dan deze drie op zichzelf bijzonder belangrijke sectoren. Ik vind het verder jam mer dat het blijkbaar niet mogelijk is geweest om met name ook wet houder De Raaff het woord te geven. Deze kwestie kan nu niet in haar totaliteit worden afgehandeld, zodat ik genoodzaakt ben bij de behan deling van een ander hoofdstuk weer opnieuw op de gehele zaak terug te komen. Misschien kan dit toch nog worden opgelost, als het colle ge in tweede instantie zijn standpunt kenbaar zou maken over een wel zijnsraad met een veel bredere opzet. Wellicht zou dan duidelijk kun nen worden of het college van plan is in het komend jaar op een bepaal de wijze daaraan te werken en of het een bepaald standpunt heeft inge nomen, nu het college het welzijn zo centraal heeft gesteld, of dat een en ander wordt overgelaten aan het initiatief van particulieren. De heer KRAMER: Ik geloof dat wij toch nog te weinig moties in deze raad brengen. Met moties ligt de zaak altijd een beetje moei lijk. Straks is er natuurlijk toch weer een derde instantie nodig en dit hadden wij nu juist willen voorkomen. Ik wil echter nog een paar me dedelingen omtrent deze kwestie doen. Ik erken dat ingevolge de ver ordening de bevoegdheid bij het college ligt. Dat wisten wij echter wel, maar daarmede behoeven wij natuurlijk niet zelf te beginnen. Het college brengt dit uiteraard naar voren en het is ook juist. De voor zitter heeft gesproken over spelregels, maar naar mijn mening is er ten aanzien van deze kwestie ook sprake van spelregels. De voorzitter heeft natuurlijk begrepen dat wij het met de gang van zaken niet eens zijn. Toch wil ik een paar dingen vertellen. Ik geloof dat het in onze maat schappij niet altijd nuttig is om alle verordeningen koud en strak te hanteren. Er speelt nog iets anders mee en dat wil de afdeling van jeugd en sport in het bijzonder naar voren brengen. Op de eerste plaats zijn wij ervan overtuigd dat er geen fouten gemaakt zijn; de wethou der van jeugd, sport en recreatie heeft deze mededeling nl. in de open bare afdelingsvergadering gedaan. Die mensen hebben het goed gedaan en zij weten ook niet beter dan dat zij het goed gedaan hebben. Verder

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1487