1489 25 NOVEMBER 1971 De heer KROON: Ik geloof toch wel dat de zaak zwaar overtrokken wordt. De heer QUADEKKER: Frictie in de fractie.' De heer KROON: Ja, dat heb ik zojuist al opgemerkt, maar toen was u er nog niet. Ik vind het toch wel erg overtrokken wanneer men inspraak nodig vindt ten aanzien van het overbrengen van een onder deel van een bepaalde dienst naar een andere dienst. De heer Kramer zegt nog dat hierbij iets anders meespeelt. Dat heb ik zojuist ook al gezegd. Er speelt inderdaad iets anders mee. De kwestie van de kin derboerderij heeft een voorgeschiedenis. Ik wil echter een opmerkelijk feit naar voren brengen. Ik ben blij dat de heer Brooimans eerst de ge legenheid heeft gehad de motie in te dienen en dat de voorzitter deze motie heeft voorgelezen. Deze motie is echter met zichzelf in tegen spraak. In het eerste deel van de motie wordt nl. gezegd dat er tijdens de studie niets moet veranderen en dat de kinderboerderij onder de dienst voor jeugd en sport moet blijven vallen, maar in het tweede deel wordt gezegd dat de verordening moet worden veranderd. Dat be tekent dus dat die verordening veranderd moet worden in de zin, zoals de indieners van de motie zich die voorstellen. Dan wacht men dus de studie niet af; anders zou de verordening niet veranderd behoeven te worden. Die verordening is er op het ogenblik en is door de raad vastgesteld en die door de raad vastgestelde verordening wordt door het college gehanteerd. Wanneer men zegt dat die verordening veranderd moet worden, dan gaat men uit van de veronderstelling dat de mogelijk heid moet blijven bestaan om af te wijken van die verordening. Ik vind dat met zichzelf in tegenspraak. U begrijpt wel dat ik natuurlijk tegen deze motie zal stemmen en ik meen met mij de gehele afdeling be plantingen, die de voorgeschiedenis volledig heeft meegemaakt. Ik geloof dat wij zouden moeten luisteren naar eikaars argumenten en overtuigingen, die toch ook wel van belang zijn, en dat wij de voor geschiedenis in acht moeten nemen. De raad kan toch moeilijk een verordening, die hijzelf heeft vastgesteld, nu maar opeens overboord zetten en tegen het college zeggen dat de verordening moet worden toegepast zoals de raad het nu wil. Naar mijn smaak is dat de zaak op zijn kop zetten. De heer VAN CAULIL: Heb ik het goed gehoord? Gaat het over de kinderboerderij of spreekt men over de kinderraad van Breda? De heer SANDBERG: Ik wil niet over de motie spreken, Opdat wij daarover eerst eens rustig kunnen nadenken. Ik wil even kort ingaan op een opmerking, die wethouder Mans bij het begin van zijn betoog heeft gemaakt. Kennelijk heeft hij een zekere discrepantie waargeno men tussen de zorg van mevrouw jager voor een bepaalde zwemclub en de financiële paragraaf uit mijn algemene beschouwing. Ik hoop toch wel dat wethouder Mans en ik tot de afspraak kunnen komen dat niet iedere keer wanneer wij een financiële bijdrage vragen voor een club of een andere prioriteit leggen dan het college men ons verwijt indertijd gezegd te hebben dat het college niet zoveel geld mag uitge ven en dat daarom een en ander niet klopt. Afgezien daarvan hebben wij nu toch wel moeten constateren dat wethouder Broeders die teneur althans op dit moment nog niet onderstreept; hij zal er straks ook wel heen moeten. Nu ik toch spreek over sportzaken wil ik wethouder Mans

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1489