1490
25 NOVEMBER 1971
graag vragen wanneer de openbaarheid van de sportstichting haar beslag
krijgt. Mag ik voorts even een punt van orde ter sprake brengen? Wij
hebben vanaf de publieke tribune de opmerking doorgekregen dat er
in tegenstelling tot wat gebruikelijk is geen agenda's aanwezig zijn.
Zou het mogelijk zijn alsnog een aantal agenda's aan het publiek ter
beschikking te stellen, opdat het aan de hand van de agenda een tijd-
indeling kan maken?
De VOORZITTER: Ik geloof dat een en ander nu wordt opgelost.
In ieder geval zijn de boodschappen nu wel overgekomen, mijnheer
Sandberg. Ik wil graag in tweede instantie met de motie vóór mij toch
proberen nog iets over de kinderboerderij te zeggen. Ik wil op voorhand
zeggen, en dat zal u niet verwonderen, dat het standpunt dat zojuist
aan de hand van mijns inziens reële zaken door het college van burge
meester en wethouders naar voren is gebracht gehandhaafd wordt. Ik
moet u zeggen dat de argumenten die in tweede termijn aangevoerd
zijn de opvatting van het college versterken. U zult zich herinneren
dat niet zo lang geleden een vraag aan de orde is geweest of het colle
ge de raadsbesluiten correct wilde uitvoeren. Wij hebben geweigerd
hierop in te gaan. Wij hebben geen beterschap willen beloven; wij heb
ben ook geen boter op ons hoofd. Ik vind dat toch wel een element, dat
hierbij een rol speelt. U zult misschien zeggen dat ik er nu wat misbruik
van maak, maar ik beloof nog geen beterschap. Wij voeren echter wel
de raadsbesluiten correct uit, en mij speciaal tot de heer Brooimans
richtend moet ik toch zeggen dat de overeenstemming ten aanzien van
onze opvattingen wonderbaarlijk groot is. Mag ik eens proberen een
vergelijking te maken? U erkent dat de bevoegdheden bij het college
liggen. Daarover bestaat dus geen verschil van opvatting. U zegt be
grip te hebben voor de handelwijze van het college. Er bestaat ook
geen verschil van opvatting over de vraag of er sprake is van onbeperk
te toegankelijkheid. U zegt op een gegeven moment dat de beheersver-
ordening moet worden gewijzigd; dit wordt ook in de motie gezegd.
De heer Kroon heeft dit beantwoord. Hij zou bijna op deze plaats kun
nen zitten, maar dat hoeft nog niet. Een gegeven is dat de verordening
bestaat en ik vind de zin, waarmede de motie eindigt, toch ook niet
juist. Dat sterkt mij dus opnieuw in de overtuiging dat wij op die ma
nier niet met elkaar moeten praten. Er is een opmerking gemaakt, waar
over wij waarschijnlijk wel verschil van mening zouden kunnen hebben.
Het gaat hierbij om de begrotingswijziging. De heer Brooimans heeft een
overigens goedbedoeld dreigementje geuit. Hij zegt dat het college er
op bedacht moet zijn dat de begrotingswijziging eventueel niet goedge
keurd zou worden. Zoals bekend heeft de begrotingswijziging betrek
king op verplaatsing van bedragen. De raad heeft natuurlijk het recht
zijn goedkeuring te onthouden aan een verplaatsing van een bepaald
bedrag, maar het zou best zo kunnen zijn dat dit bedrag dan niet op
de gewenste plaats terechtkomt en wat zouden wij dan moeten doen?
Ik geloof dat dan een situatie zou ontstaan, waarover het college zich
dan wel eerst zou moeten bezinnen en ten aanzien waarvan eventueel
passende maatregelen zouden moeten worden genomen. Ik wil nu nog
iets zeggen aan het adres van de heer Kramer. Ik moet zeggen dat hij
bijzonder aardig over het personeel spreekt, maar hij zal mij niet kwa
lijk nemen wanneer ik bij deze gelegenheid zeg dat hij mijns inziens
een enorme fout maakt door te zeggen dat wij de verordening niet zo
koud en hard moeten toepassen. Ik vraag mij in gemoede af waar wij
dan blijven. De heer Kramer zegt dat wij op de verkeerde weg zijn,