149
11 FFRRTTART 1971
Mevrouw VAN NES-BRANDS: Ik krijg de indruk dat de volgorde
van de sprekers is gerangschikt naar leeftijd en naar geslacht. U
hebt vanmiddag het feit gememoreerd, mijnheer de voorzitter, dat
ik de eerste vrouw ben in de gemeenteraad van Breda die deelneemt
aan de algemene beschouwingen. Dat kan men dan met enige opge
blazenheid een opmerkelijk feit noemen, ik vind het niet zo relevant,
evenmin als ik het relevant vind of -- waar wethouder de Raaff
moeite mee had -- lijsttrekkers of fractievoorzitters het woord
voeren. Ik voerde het woord als raadslid. Dat is voor mij relevant.
Eveneens is voor mij relevant dat ik het woord voerde als eerste
jaarsraadslid. Er is een tijd geweest dat mij werd ingeprent dat het
eerstejaars nog niets te zeggen heeft en dat het nog heel voorzichtig
moest zijn. Die tijden zijn snel veranderd, maar dat heb ik al gezegd.
Nu mag de eerstejaars iets zeggen. Met dat voorzichtig zijn is het
echter een beetje moeilijk gesteld, je stelt de zaken soms een beetje
scherp en dat komt misschien door het eerstejaars zijn.
De voorzitter heeft in zijn antwoord gezegd dat ik de nadruk heb
gelegd op de controlerende taak van de raadj maar dat is niet het
uitgangspunt geweest van mijn verhaal. Ik ben begonnen met te
zeggen dat het werk van de raad is het besturen van de stad als
vertegenwoordiging van de bevolking. Ik heb die gedachte daarop
wat uitgewerkt naar de korte ervaring toe die wij hebben en gezegd:
je kunt daarbij niet zonder steun van buitenaf. Ik heb de opstelling
in de raad gerelateerd aan de vooraf opgestelde boodschap van de
raad. Onze controle bestond uit het afwegen naar het college toe
van die gestelde prioriteiten en de verwezenlijking ervan door het
college binnen de begroting.
In eerste instantie heb ik geprobeerd uit te leggen dat de opbouw
van een prioriteitenschema voor ons bepalend is voor het beoordelen
van het beleid, maar wij konden dat schema niet terugvinden in de
begroting. Ik heb toen mijn verhaal geïllustreerd met het voorbeeld
dat woningnood nr. 1 is. Ik wil daarmee nu ook voorbijgaan aan
veel andere onderwerpen die aan de orde zijn geweest en mij bij
de beantwoording vooral houden aan het antwoord van wethouder
van Dun.
De wethouder is begonnen met te spreken over de inspraak en
de respons die deze inspraak moet hebben bij raad en college. Ik
weet dat de wethouder zich veel moeite getroost om aan die inspraak
en gesprekken deel te nemen en vorm te geven. Wij weten allebei
dat het veel tijd kost en dat je ervoor door weer en wind moet,
maar dat je al doende een schat aan ervaringen en een schat aan
ontdekkingen opdoet. De opmerking van de voorzitter over de com
missie democratisering doen mij dan toch nog wel een beetje star
aan. Ik heb inderdaad gesproken over een kapstok waaraan wij onze
problemen op dat gebied ophangen en ik ben ook heel erg bang
voor een praatcollege. AL doende leert men en ik geloof dat je
met die inspraak moet durven werken. Dat ermee werken heb ik
wel gemist bij de volgende onderwerpen die de heer van Dun heeft
aangesneden. Ik heb namelijk met enige verbazing kennis genomen
van het wegenstructuurplan. Ik veronderstel namelijk dat dat zonder
enige inspraak is opgesteld, terwijl ik het juist voor zo'n wegen
structuurplan van belang vind dat er inspraak is, want zolang die
wegen niet in een bestemmingsplan liggen zijn er geen wettelijke
procedures om bezwaarschriften in te dienen. Er zijn geen belang
stellenden, die bij de opstelling van die plannen nog steeds geen