1516 25 NOVEMBER 1971 maar meer naar het antwoord dat op de openbare afdelingsvergadering gegeven is. Er werd toen gesteld dat er uitdrukkelijk rekening mee moet worden gehouden dat de nieuwe verhoging pas op 1 mei j. 1. van kracht is geworden. Voor mijn beantwoording van de vragen van de heer Crul, hoe belangrijk deze ook voor hem mogen zijn, ten aanzien van de re kening-courantrente en de kapitaalslasten wil ik mij bij voorbaat ex cuseren. Op dit moment kan ik hierover nl. niet veel verstandigs te berde brengen. Ik geloof dan ook dat ik het antwoord beter schuldig kan blijven. Er is ook nog naar voren gebracht dat de raming voor het Enwa-bedrijf royaler opgezet moet worden. Ik meen dat collega Broe ders in zijn repliek op de algemene beschouwingen hierop al geantwoord heeft. De opmerking van de heer Van Graafeiland over de uitkomsten over 1970 is reeds globaal beantwoord. Hetzelfde geldt ten aanzien van de wijkverwarming. Hij signaleert en onderschrijft naar mijn mening het systeem, dat ook door het college wordt aangehangen, dat aanpas sing van de tarieven dient te geschieden wanneer dit in verband met de exploitatie nodig is. De heer Van Graafeiland besluit mijns inziens met een zeer belangrijke opmerking. Hij maakt zich nl. zorgen over het achterblijven van de investeringen bij het Enwa-bedrijf. Het colle ge deelt die bezorgdheid. Wij trappen weer levensgrote open deuren in wanneer wij hele verhalen gaan houden over allerlei moeilijkheden, waarmede wij te maken hebben. Het college is met de directie van het Enwa-bedrijf echter van mening dat deze zaak zeer nauwkeurig bekeken moet worden. Zoals bekend is de directeur ten aanzien van de investeringen gepind op een bepaald volume. De directeur heeft verder als taakstelling de zorg te blijven dragen voor een permanente gas-, water- en lichtlevering. Het net moet dus in stand gehouden wor den. Evenzeer dient de directeur er zorg voor te dragen dat hij bij blijft met de aansluitingen ten behoeve van nieuwe verbruikers. Dat is een zaak die wij van dag tot dag meemaken. Ik geloof dat de directeur, wanneer hij in verband met het ingeknepen volume ten aanzien van de prioriteitstelling en te vrezen calamiteiten in moeilijkheden zou komen, een en ander ter kennis van het college dient te brengen. Dit gebeurt overigens ook. Het college moet dan in staat zijn verschillen de zaken tegen elkaar af te wegen, rekening houdend met een onge stoorde en storingsvrije levering. Ik geloof dat dit de opvatting van het college moet zijn. De heer VAN DUIJL: Ik wil even een correctie aanbrengen. Ik heb niet gevraagd wat er met de C.A.I. gebeurt; ik heb alleen gecon stateerd dat een en ander tijdens de volgende raadsvergadering aan de orde zal komen. Ten aanzien van de commissies, die nog geen ant woord hebben ontvangen, wil ik eerlijkheidshalve wel zeggen dat mijns inziens het antwoord wel vrij lang uitblijft. Dit speelt nl. al meer dan een jaar en ik neem aan dat de instantie, die een onderzoek naar de corrosie zou instellen en hierover een rapport zou uitbrengen, zo lang zamerhand wel klaar zal zijn met haar taak. Verder wil ik nog iets naar voren brengen met betrekking tot het antwoord van de wethouder op mijn opmerking over het waterwinbedrijf. De wethouder zegt dat de zaak in handen gegeven is van een commissie van goede diensten. Dat is natuurlijk wel prettig, maar hieruit blijkt toch wel dat de bei de desbetreffende instanties vasthouden aan hun eigen standpunten en wij daardoor geen stap verder komen. Uit een verzoek tot het instel len van een commissie van goede diensten blijkt mijns inziens duide lijk een onmacht van beide instanties om zelf hun problemen op te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1971 | | pagina 1516