1523
26 NOVEMBER 1971
al in dat jaar zou worden ingevoerd. Bij de invoering van de nieuwe
incassomethode zou verrekening plaatsvinden met de voorschotten, die
betaald zijn door de verbruikers. Bij het genoemde vermoeden en het
feit dat die voorschotten verrekend zouden zijn in verband met de nieu
we incassomethode met de eerste betaling is er in dat jaar geen rente
berekend over de belegde gelden. De voorschotten van de gebruikers
zijn namelijk de belegde gelden.
VOORZITTER: Dames en heren. Ik zou nu de discussie over dit
hoofdstuk van de begroting willen afsluiten. Ik kan mij voorstellen,
dat daarover nog eens zal moeten worden nagepraat, maar het lijkt
mij nu het juiste moment de begroting van het ENWA-bedrijf hiermee
vast te stellen. Ik merk dat de heer Crul hierover nog een opmerking
wenst te maken.
De heer CRUL: Ik zou u toch een ordevoorstel willen doen.
Mijns inziens blijft in feite ongeveer dezelfde vraag hangen van gis
teravond toen over deze zaak geen duidelijkheid kon worden gegeven.
Ik heb u tot vanmiddag twee uur de gelegenheid gegeven de zaak nog
eens te bezien. Ik meen dan ook dat er aan onze kant ook de gelegen
heid moet zijn om hierover nog eens na te denken en de cijfers naast
elkaar te leggen. Ik wil daarom voorstellen om dit punt van de begro
ting te verschuiven tot voor punt 7 van de agenda. Ik bedoel dat het
dan pas wordt afgesloten.
VOORZITTER: Tot die tijd wilt u daarover denken?
De heer CRUL: Ja, mijnheer de voorzitter.
VOORZITTER: Dat betekent in ieder geval, mijnheer Crul, dat
er ook dan niet meer over wordt gediscussieerd. Dit moeten wij nu wel
goed afspreken. Ik zie ook niet precies voor mij hoe wij deze begroting
op grond daarvan niet zouden kunnen vaststellen. Ik ben echter wel be
reid u straks opnieuw die vraag te stellen, zodat punt o. nu even zou
kunnen worden aangehouden. Zo begrijp ik de bedoeling van uw orde
voorstel.
VI. Begroting van de algemene dienst; Hoofdstuk II, algemeen beheer;
vragen 196 t/m 208.
De heer VAN OVERVELDT: Ik heb een vraag die niet valt onder
het zojuist door u genoemde getal, maar ik meen toch dat deze hierbij
thuishoort. Ik wil nog eens terugkomen op de door mij onder no. 47
van het vraag- en antwoordboek gestelde vraag inzake de termijn van
indiening van de schriftelijke vragen over de begroting. Uw antwoord in
deze heeft mij niet geheel bevredigd, want u bent aan de strekking
van mijn vraag voorbijgegaan. Ik kan mij indenken dat het - gezien
de door omstandigheden verlate behandeling van de begroting 1971
en de daarmee gepaard gaande verkorting van tijd voor het college
om de conceptbegroting 1972 te ontwerpen - niet wel mogelijk is ge
weest een langere voorbereidingsperiode voor het onderzoek van deze
begroting in verband met het indienen van de schriftelijke vragen uit
te trekken. Dit neemt echter niet weg, dat ik een termijn van 22 da
gen, die een raadslid met volledige dagtaak - dit is voor de meesten
van ons toch wel het geval - geboden wordt om de begroting te bestu
deren en vragen in te dienen, absoluut te kort vind. Ik heb u dan ook